tot as vergaan was. Daarna wilde hij toch graag zien wat de beroofde prins zou doen; daarom bleef hij die nacht op en luisterde. Als de prins bij het eerste morgenrood uitgeslapen was, stond hij op en wilde zijn ezelshuid aantrekken; maar hij was nergens te vinden! Hoe de prins schrok! Vol angst en verdriet sprak hij: „Nu moet ik zien, dat ik ontvlucht." Toen hij echter naar buiten ging, stond de koning daar en sprak: „Mijn zoon, waarom haast je je zo? Waar wil je naar toe? Blijf toch hier; je bent zo mooi, ik laat je nooit meer hier vandaan gaan. Ik geef je nu mijn halve rijk en na mijn dood krijg je het helemaal."

„Zo hoop ik, dat het goede begip ook een goed einde mag hebben," sprak de prins. „Ik blijf hier!"

Daar kreeg hij van den koning het halve koninkrijk en als deze na een jaar stierf, had hij het hele rijk en na de dood van zijn eigen vader kreeg hij dat rijk er ook nog bij en zo leefden ze. in geluk en vrede met elkaar.

Hoe spannend was dat slot geweest. Daar, op de tekening, op de ene helft het slaapvertrek, waar het ezeltje plotseling een prachtige prins werd en op de andere helft het hoogoplaaiende vuur. waarin de ezelshuid verbrand werd. Hoe ze juichten en klapten! Juffrouw Greet kwam eens even om het hoekje kijken.

„Nee maar, wat hebben jullie daar voor moois? Dat is een enig spel voor allemaal; de groten kunnen het verhaal vertellen en de kleintjes kunnen het ezeltje en de koning en de prinses laten spelen."

En toen na een paar dagen de kinders weer naar beneden mochten, was dat werkelijk een feest. Ook Henk mocht er bij, al moest hij vroeger naar bed dan de anderen. Juffrouw Truus trakteerde op eigengebakken koekjes en juffrouw Jo, die de tekeningen in een hoekje had opgehangen, vertelde het hele sprookje nog eens opnieuw.

In de Kerstvacantie maakten de oudsten voor de kleintjes nog meer mooie sprookjes en elke dag weer genoten ze er van.

BROER EN ZUSJE

door JANE CAAN—MISSOT.

„Ga nu slapen, kleine Anke," En dan mag jij op mijn rug

Dat zei Buddy tegen zus, Als je moe wordt, dan brengt „Dan geef ik jou, naast je [moeder

[mondje Jou weer naar je bed terug.

Even gauw een fijne kus.

Kijk nu trap je met je beentjes

En je ligt in eens weer bloot, En dan hoor ik papa roepen:

Als je zoet bent, mag je strakjes Buddy, kom eens kleine man,

Eventjes op moeders schoot. Uitgekleed en vlug mijnheertje

Kijk, de lichtjes zijn al an!

En dan ga ik voor je bouwen ja, dan moet ik ook gaan slapen

Van mijn blokken een kasteel, Want Klaasvaak strooit met het En ik maak je pop haar handje, [zand

En haar voetje ook weer heel. En dan duurt het nog maar even

Dan ga ik weer paardje rijden Of ik ben in 't dromeland."

VAN 13 DECEMBER 1939. No. 1262. . 'JAARGANG No. 11.14 VAN „ONS KINDERBLAADJE" VERSCHIJNT LLKL WOENSDAG. REDACTIE-ADRES: FRANS VAN MIERISS1 RAAT 108 1, A'DAM.

Het kinderhuis aan zee

Prenten maken (Slot.)

„Zo trok ons ezeltje de wereld door, tot hij tenslotte in een rijic aankwam, waar een oude koning heerste, die een wonderschone dochter had. Het ezeltje zei: „Hier willen wij binnengaan" en het klopte aan de poort, terwijl het riep: „Hier staat een gast, die gxaag naar binnen wil; doe open de poort!" Als er echter niemand opendeed, begon het op de luit te spelen en het sloeg zo mooi met zijn twee voorpootjes op de snaren, zoals het nog nooit geklonken had. Daar zette de schildwacht grote ogen op; hij liep naar de koning en sprak: „Daar zit een ezeltje buiten de poort en speelt op de luit als de beste muziekmeester."

„Laat dan die muzikant binnenkomen," zei de koning. Als de hofdienaren echter een ezeltje zagen binnenkomen, begonnen ze om 't hardst te lachen. Men wilde het ezeltje bij de knechten aan tafel zetten en hem daar te eten geven, maar dat wou het niet. „Ik ben geen gewoon ezeltje," zei het, „maar een heel voorname ezel." Toen

'1 De stippellijn geeft de spleet aan op het plaatje van het bos, voor het geval de lezertjes van ons blad in de vacantie ook zulke platen en poppen willen maken. De poppen en de wieg kun je uit het blaadje knippen en op dun carton met liim opplakken. (Redactie).