De verkiezingen van den Internationalen Vrouwenraad eindigden met de herbenoeming van Lady Aberdeen als presidente, terwijl Mme Avril de SteCroix, Frau Dr. Salomon, Mevr. Kjelsberg, Mrs. Gordon, Prinses Cantacuzène, Mevr. Plaminkova, Mrs. Valerie Parker, en Mej. Palmer als vicepresidenten gekozen werden.

Secretaresse bleef Mej. L. van Eeghen.

Het Internationale Bureau zal nu te Parijs gevestigd zijn, waar ook het a.s. congres zal plaatsvinden.

In Weenen is weer bewezen, dat de Internationale Vrouwenraad en de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht en gelijk Staatsburgerschap naast elkaar zeer zeker nog wel reden van bestaan hebben. Het groote verschil der beide lichamen bestaat hierin, dat de Internationale Vrouwenraad een combinatie van vereenigingen is, waarin alle vrouwen, die op maatschappelijk gebied arbeiden, een plaats vinden, terwijl het doel van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht en gelijk Staatsburgerschap in hoofdzaak is, het propageeren van het volkomen gelijke staatsburgerschap van vrouw en man. Met dit laatste kunnen een aantal leden van den Internationalen Vrouwenraad zich niet altijd vereenigen, zoodat deze samensmelting, die ten gevolge zou hebben, dat de Wereldbond ernstig in haar bewegingen werd belemmerd, ten zeerste ontraden moet worden. Aangenomen is, dat zooveel mogelijk Coöperatie zal gezocht worden, maar dat samensmelting onmogelijk is.

ROSA MANUS.

BENOEMBAARHEID DER VROUW TOT BURGEMEESTER EN SECRETARIS

Vervolg.

Nadat Mej. Meijer heeft uitgesproken, komt de heer De Wilde (A. R.) aan het woord.

De heer De Wilde meent dat er eenige moed voor noodig is om het am. Boon te bestrijden, nu tot nu toe alleen de vrouwelijke kamerleden er het woord over hebben gevoerd en het allen vurig hebben verdedigd.

Indien er een A. R. vrouw in de Tweede Kamer zou hebben gezeten, wat niet mogelijk is, omdat de anti-rev. partij tegen het passieve kiesrecht is, maar indien zij der ware geweest, dan zou zij toch tegen dit amendement hebben gesproken.

Want het betreft hier een kwestie van principieëlen en van praktischen aard. Het geldt hier een zaak van groot gewicht, want wordt dit amendement aanvaard, dan wordt er weer een schrede verder gezet op den weg, dien wij onjuist achten.

„Er wordt mij toegevoegd", aldus de heer de Wilde, „dat wij dit toch niet tegen kunnen houden, maar dat is nog geen bewijs dat het goed is. Wij zullen in ieder geval ons best er voor doen. Niet, omdat wij iets tegen de vrouw zouden hebben, maar omdat wij de eerepositie van de vrouw heel anders zien dan vele anderen.

De eerepositie van de vrouw ligt niet op het terrein van het publieke leven en alles wat kan dienen om de vrouw verder in het terrein van het publieke leven te betrekken, zal ons als tegenstanders vinden.

Daar denken onze vrouwen precies zoo over, dat is een kwestie van zuiver beginsel.

Maar het vraagstuk heeft ook een praktische zijde.

Eischt het landsbelang deze wijziging; zijn er een aantal vrouwen zoo erg aangewezen om burgemeester van Amsterdam of den Haag te zijn en die nu niet als zoodanig kunnen worden benoemd? Immers neen.

Ten slotte is dit niet anders dan een toegeven aan een drijven van de feministen. Men is niet meer bij, en geen man van beschaving, als men aan de vrouw dit recht onthoudt.

De heer de Wilde blijft bij zijne meening, dat de vrouw een aparte positie inneemt in het leven en dat daarbij niet behoort, dat zij indringt in het publieke leven.

Bovendien zijn er tal van praktische bezwaren. Behalve het argument der hoffelijkheid waarover reeds is gesproken en dat zeker waarheid bevat, worden bij het ambt van burgemeester nog vele physieke eischen gesteld, die voor een vrouw te zwaar zijn.

De dames Kamerleden hebben zich beroepen op voorbeelden uit het buitenland, maar in Engeland b.v. treedt de Lady Mayoress niet op als hoofd der politie.

De heer Kersten thans aan het woord komend, noemt dit amendement een teeken des tijds. „De tijdgeest", zoo spreekt deze afgevaardigde, die Gods ordinantiën vertrapt, heeft zeer diep ingevreten in ons volksleven.

Wij hebben daarvan in deze Kamer zelf zeer sterke bewijzen, n.1. hierin, dat niet alleen van de linkerzijde, maar zelfs door Mej. Katz voor de benoembaarheid der vrouw is gepleit.

De tijd kenmerkt zich o.a. door het jagen om de vrouw van de plaats weg te nemen, die God haar in zijn Woord wees, en om haar als gelijkgerechtigde van den man te doen optreden.

Dit heilloos ijveren moet bittere vruchten dragen.

Ik acht dit voorstel noodlottig, want de vrouw heeft van God een eigen taak ontvangen. Die taak haar te ontrooven en haar met een arbeid te belasten, die haar krachtens hare bestemming en uit hoofde van hare vorming niet past, moet voor haar zelf vernederend werken.

De geëmancipeerde vrouw is geen vrouw meer. Zij is een soort manwijf geworden.

En zoo goed als een verwijfde man verachtelijk is, is ook zulk een geëmancipeerd manwijf een verachting.

Men pleit voor de verheffing van de vrouw, men spreekt dikwijls met groote minachting over de heilige roeping der vrouw en haar huislijke taak.

Er zijn tientallen van bewijzen aan te voeren dat van de vrouw, die zich aan haar huisgezin geeft, met minachting als van een sloof en een kousenstopster wordt gesproken. Niet de vrouw, de moeder die zich voor haar gezin opoffert, maar de geëmancipeerde vrouw daalt van het hoogtepunt af, waarop God haar in Zijn Woord plaatst.

In 't bijzonder aan het hoofd der gemeente behoort een vrouw niet te staan.

De Heer Kortenhorst (R.K.) schaart zich, wat de principieele bestrijding van dit amendement aangaat, geheel aan de zijde van den heer De Wilde.

Daarbij voegt hij nog eenige praktische bezwaren, in de eerste plaats dit, dat het voor vele jonge mannen reeds moeilijk is, een positie in de maatschappij te veroveren, zoodat ze kunnen trouwen en een gezin stichten, dat hun dit niet nog moeilijker moet worden gemaakt.

De heer K. meent te weten, dat verscheidene vrouwen uit de vrouwenbeweging er ook zoo over denken en haalt in dit