De reglementeering, d.w.z. het inschrijven van overheidswege van vrouwen, die zich aan ontucht als beroep overgaven, met verplicht geneeskundig onderzoek, werd in ons land in 1911 afgeschaft. Handel in vrouwen komt in Nederland waar streng de hand gehouden wordt aan het, sinds dienzelfden tijd bestaande bordeelverbod, nagenoeg niet voor, en voor onze overzeesche gewesten wordt krachtig in de goede richting gewerkt.

Intusschen mag dit bereikte, hoezeer ook voldoening gevend aan ons nationaal gevoel, toch niet anders beschouwd worden dan als een mijlpaal op een langen moeilijken weg, — die van dit begin voert tot daar, waar waarlijk van afschaffing van de dubbele moraal en verheffing van ons zedelijkheidsbegrip sprake kan zijn, een weg die meebrengt: strijd tegen de hier ook nog welig tierende prostitutie, pornografie en onzedelijkheid in al zijn vormen.

Wel heeft die strijd in onze dagen een ander karakter aangenomen; zij die de Beweging gediend hebben herinneren zich een onderlingen wedijver tusschen twee richtingen, die waarin de nadrukkelijke afkeer van het kwaad, die waarin de deernis met de misleide en verdoolde zusters de boventoon voerde.

Ofschoon die richtingen, in ieders eigen levensbeschouwing wortelend, noodzakelijk moeten blijven bestaan, mag de strijd als volstreden beschouwd worden; samen streeft men nu, ieder stoelend op eigen beginselen, naar een juister inzicht van de toestanden waarin men verbetering wenscht aan te brengen, een inzicht, noodzakelijk voor een werkelijk doeltreffende verhooging van ons zedelijk bewustzijn waaraan nog veel, nog vaak alles ontbrak.

De Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, en de Internationale Vrouwenraad, die tallooze vrouwen uit alle landstreken voor het groote doel der Ontvoogding samenbrachten, hebben veel gedaan voor de „entente" in het kamp der arbeidsters in de zedelijkheidsbeweging. Als haar internationale en onze nationale taak ligt nu voor ons, naast de bestrijding van de reglementeering waar die als gemeentelijke verordening soms weer opduikt, de bestudeering van de psychische, de biologische, de sociologische kanten van de groote problemen, die met dit vraagstuk samen hangen. Met gespannen aandacht volgen de vrouwen dan ook de grootsche pogingen van den Volkenbond om van een der ellendigste uitwassen, de internationale vrouwenhandel een gedocumenteerde studie te maken, ten einde tegen dit kwaad op de eenig mogelijke wijze, d. i. internationaal te kunnen optreden.

De rechtspositie van het buiten echt geboren kind is daarentegen een vraagstuk dat hoofdzakelijk nationaal, d.w.z. in verband met de landswetten, bekeken moet worden. De wenschen van de voormalige Vereeniging van Staatsburgeressen werden neergelegd in een Rapport, aangenomen in de Alg. Verg. van de Vereeniging in 1926 en samengesteld door een Commissie onder leiding van onze vice-pres. Mevr. Mr. B. Bakker-Nort, en waarvan ook Dr. Aletta Jacobs en de betreurde staatsman Mr. S. J. L. v. Aalten deel uitmaakten. Het rapport kwam tot de conclusie dat ofschoon niemand de vele moreele en materieele bezwaren zal ontkennen die een geboorte buiten gezinsverband met zich brengt, hieruit niet mag volgen, dat de wetgever de nadeelen voor het kind zoozeer moet verzwaren als nu nog in veel opzichten het geval is. — Ongetwijfeld gaat ook de Ned. Ver. v. Vrouwenbelangen en gelijk Staatsburgerschap met deze woorden accoord; een excerpt van het Rapport hopen wij in dit of het volgend nummer te plaatsen. Moge onze nieuwe Vereeniging naar haar vermogen mee¬

werken om in alle boven geschetste toestanden de verbeteringen te bevorderen waarnaar de wereld verlangend uitziet, en die niet nalaten zullen weerslag te hebben op ieder levensgebied, dan zal zij ook op deze wijze haar nuttig werk ten bate der gemeenschap kunnen verrichten.

DE RECHTSTOESTAND VAN HET BUITEN ECHT GEBOREN KIND.

Op verzoek van de vergadering van 27 September volgt hier een kort uittreksel van het rapport door een alleszins competente commissie in 1926 uitgebracht aan de toenmalige „Vereeniging van Staatsburgeressen". Dit rapport gaat uit van de — o.i. volkomen juiste — op- vatting, dat het onschuldige kind, wiens positie maatschappelik reeds moeilik genoeg is, niet ook door wettelike achteruitstelling van de onmaatschappelike daad zijner ouders de gevolgen behoort te dragen.

Ons wetboek eist een aparte daad, die der „erkenning" om een natuurlik kind bloedverwanten te bezorgen. Zelfs tot zijn eigen^ moeder zijn door het feit der geboorteaangifte geen familiebetrekkingen tot stand gekomen. Een ongehuwde moeder moet haar kind uitdrukkelik als het hare „erkennen ' om tot dat kind in een wettelike verhouding te staan. Deze eis is zozeer in strijd met het normale rechtsgevoel, dat de meeste leken op dit gebied sprakeloos zijn van verbazing, wanneer men hun uiteenzet, dat de vrouw die een kind ter wereld brengt niet zonder meer ook „wettelik" de moeder is van haar kind. Dat het ontbreken van een burgerrechterlike verhouding tot een weinig gewenste moeder een enkele maal een kind tot voordeel strekt, is geen voldoende reden om niet volkomen in te stemmen met den eersten eis der commissie, dat de erkenning door de moeder behoort te verdwijnen uit onze wet.

Ook vond men, dat het onderscheid, dat onze wet kent tussen natuurlike kinderen, die uit overspelige en bloedschennige verhoudingen zijn geboren en andere natuurlike kinderen, niet moet worden gehandhaafd. Voor de ongeoorloofde verhouding der ouders worden de kinderen gestraft, die daarvan slechts het onschuldig gevolg zijn.

Inplaats van een vaderschapsprocedure, zoals wij die thans kennen, wenst men een gedwongen erkenning door den vader, daar het kind dan ook tot zijn vader in familieverband komt; evenwel met dien verstande, dat daardoor niet noodzakelikerwijze de vader ook tevens in het bezit komt der vaderlike macht.

Slechts met toestemming der moeder zou het kind door den vader mogen worden erkend — dit is trouwens ook nu het geval — en het kind zou bij vrijwillige erkenning den naam van den vader kunnen dragen. Echter dient er voor gewaakt, dat niet de eerste de beste man, bij zijn huwelik met de moeder van het kind, dit kind kan erkennen en acht men een leeftijdsverschil van tenminste 15 jaar tussen „vader" en „kind" een vereiste.

Voorts wordt er op aangedrongen, dat — zo de alimentatieactie behouden blijft — dit geschiedt met inachtneming van de door de commissie Molengraaff voorgestelde wijzigingen: dat de voogdij van buitenechtelike kinderen, wier moeder minderjarig is, wordt geregeld; dat bij benoeming van een voogd verhoor Van familieleden en voogdijraad wordt vereist; dat een buitenechtelik kind den naam kan dragen van