lste JAARGANG

15 JANUARI 1931

NUMMER 8

VROUW EN GEMEENSCHAP

MAANDBLAD VAN DE NED. VER. VOOR VROUWENBELANGEN EN GELIJK STAATSBURGERSCHAP

HOOFDBESTUUR

Presidente: Mr. C. C. BAKKER-VAN BOSSE — Vice-Presidenten: Mr. B. BAKKER-NORT— ROSA MANUS — Secr.: Mr. E. A. RIETVELTWAGEMAKER — Penningmeesteresse: C. M. MEIJERS — Leden: *M. A. COHEN TERVAERT-1SRAELS — *Mr. A. VAN DULLEMEN — *Mr. Dr. P. M. FRANKEN-VAN DRIEL — Mr. M. GOEDHART — C. S. GROOT — *S. v. d. HOEVE-BAKKER, Rembrandtkade 511, Utrecht —*L. KAPPEYNE VAN DE COPPELLO-WIJGERS — J. POLAK-KIEK — CH. L. POLAK-ROSENBERG — Dr. C. VAN DER PIJL — Prof. Mr. F. G. SCHELTEMA — Mr. D. J. VEEGENS. * Leden Red.-Commissie.

hoofdbureau

LANGE VOORHOUT 48

(Dames Leesmuseum) DEN HAAG

uitgegeven door de

N.V. BOEKHANDEL v/h W. P. VAN STOCKUM & ZOON

buitenhof 36

DEN HAAG

Abonnementsprijs per jaar f 2.50

Advertenties 30 cent per regel

Leden ontvangen het blad gratis

Stukken voor de redactie vóór den 4en van elke maand

INHOUD: C. B. v. B. 1931.—v. D. Wetsontwerp Huwelijksvermogensrecht. — M. C. T. Vijf en twintig jaar Kinderwetgeving. — Afscheid C. S. Groot. —S. v. d. H. B. De Vrouwen in de Tweede Kamer. — A. B. Voorjaarsmarkt. — M. C. T. Bestrijding Zedeloosheid. — Mr.J.D. Veegens Het Proefschrift van mej. Dr. W. H. v. d. Goot. — Binnenland. — Buitenland. — Uit de afdeelingen. — Aanwinsten Bibliotheek.

1931.

Het is niet gemakkelijk, opwekkende woorden te vinden voor'ccn Nieuwjaarsgroet aan onze leden in dit eerste levensjaar onzer nieuwe Vereeniging.

Een wereld-omvattende economische malaise, die steeds dieper doordringt en telkens nieuwe lagen onzer samenleving aantast — 4 millioen werkeloozen in Duitschland, 2\ in Engeland—daarbij een spanning in den algemeenen politieken toestand die een nieuwe uitbarsting doet vreezen — ziedaar de voornaamste aspecten, waaronder 1931 zijn intrede doet.

Zeker, het is een verblijdend teeken, dat het hoofd der Roomsch-Katholieke kerk verklaard heeft niet aan de mogelijkheid van een nieuwen oorlog te gelooven en bij voorbaat den banvloek uitspreekt over den Staat die dezen zou ontketenen; dat een protestantsche kerkvorst in Engeland en een Katholieke in Duitschland bemoedigende woorden voor den vrede spreken; maar deze uitingen zijn niet bij machte ons het beklemmend gevoel te ontnemen, dat wij in de naaste toekomst tusschen bolchevisme en wereldoorlog door zullen moeten sturen, als de schippers der oudheid tusschen Scilla en Charybdis; en waar is de vaste hand die het roer houdt, en de scherpe blik, die de juiste richting aangeeft? Hoe poover zijn de resultaten der voorbereidende ontwapeningsconferentie

hoe beangstigend het dringend beroep op de volkeren, alsof de verantwoordelijke staatslieden reeds van te voren het odium voor een gevreesde mislukking der komende ontwapeningsconferentie zelve van zich willen afschuiven en doen neerkomen op het hoofd van den grooten onbekende, den „man in the street", en op diens niet genoegzaam krachtigen vredeswil! Alsof dit niet juist een jammerlijk verschijnsel dezer tijden is, dat de band tusschen regeerders en geregeerden schijnt te zijn doorgescheurd, zoodat genen öf onbekwaam, öf onwillig schijnen te zijn om te verwezenlijken, wat in de harten der groote menigte leeft.

Ik mag het u ook thans niet verhelen, dat naar mijn vaste overtuiging de eerste taak van een Vereeniging als de onze daarin bestaat, dat zij de Nederlandsche vrouwen opwekt en organiseert voor de taak, die op dit gebied vóór ons ligt. Niet dat wij onze kracht moeten zoeken in een studie van de vele concrete problemen, die als voetangels en klemmen het geheele terrein onveilig maken. Het ligt niet op onzen weg, stelling te nemen in het vraagstuk der eenzijdige ontwapening; der wenschelijkheid van economische of militaire sancties; de herziening der vredesverdragen; in verplichte arbitrage en bescherming van nationale minderheden. Maar wel dit, wat ik indirect vredeswerk zou willen noemen: het wegnemen van alle beletselen - wettelijke, politieke en economische - die de vrouw verhinderen, zich als vredesfactor in haar volle kracht te ontplooien. Het is in dit inzicht: dat de vrouw, die naar haar aard en gesteldheid ieder probleem op andere wijze aanpakt en beschouwt als de man, nieuwe geestelijke krachten kan mobiliseeren in den strijd om den vrede, dat ik de voornaamste rechtvaardiging zie van ons ijveren voor een zoo spoedig en volledig mogelijk vrijgeven van al hare krachten. Iedere vrouw die naast den man in het maatschappelijke leven staat en den arbeid verricht die vroeger als zijn uitsluitende taak en privilege werd beschouwd; iedere maatregel die de algeheele wettelijke en feitelijke gelijkstelling der vrouw een schrede nader brengt, stelt ons in staat met des te meer klem onze stem te doen hooren en onze krachten in te spannen voor dat ééne, ten opzichte waarvan eenstemmigheid bestaat bij alle denkende mannen en vrouwen op aarde: dat niets den waanzin en de misdaad van een nieuwe menschenslachting zou kunnen rechtvaardigen.

Het is niet zonder reden, dat staatkundige stroomingen als het fascisme in Italië en het nationaal-socialisme in Duitschland een evenzeer militairistische als anti-feministische strekking hebben: naar mate de vrouw medezeggenschap heeft op staatkundig gebied moet het militairisme verzwakken; en omgekeerd is in een militairistischen staat de vrouw de politieke non-valeur, wier taak beperkt blijft tot het produceeren van menschenmateriaal, in zoo groot mogelijke hoeveelheid.

Het gaat ons Nederlanders — ondanks malaise en politieke spanning — te goed. Door een wonder gespaard in een krijg, die bijna geheel Europa heeft meegesleurd, leven wij in de zoete verwachting, dat mogelijke nieuwe golven van oorlog of