gen, klaar en zuiver Uw karakter, klaar waart ge steeds om anderen te helpen.

Mej. Manus bood met eenige hartelijke woorden de jubilaresse namens de leden der oude en der nieuwe vereeniging een prachtige shawl aan, Mw. v. d. Hoeve reikte haar namens de afd. Utrecht een bos roode rozen over. Mw. Bolten, Mw. v. d. Meer v. Kuffeler en Mej. Baelde spraken nog woorden van groote waardeering.

Tijdens de telling der stemming voor de verkiezing H.B.leden sprak Mw. Bakker-v. Bosse hare eenigszins verkorte openings of liever afscheidsrede uit.

In haar rede bepaalde spr. zich allereerst tot een terugblik en wees erop, dat de tijd voor den heroïschen vrouwenkruistocht voorbij is en thans de vaak onaantrekkelijke, schijnbaar onbelangrijke detailarbeid dient te worden verricht, waarvan zij verschillende voorbeelden aanhaalde.

Wanneer men nu des winters „den boer opgaat", zeide spr., en over bestaansrecht der Vereeniging enz. spreekt, dringt zich de vraag op, bij hoe weinig vrouwen begrip der noodzakelijkheid, laat staan sympathie voor dezen strijd bestaat. De groote middelklasse, waarop wij nu eenmaal in hoofdzaak zijn aangewezen, betoont zich voor een groot deel gematigd onverschillig. Niet zonder eenige bitterheid wordt geconstateerd: het gaat den Ned. vrouwen uit deze kringen veelal te goed.

Veel te zeldzaam nog is het onpersoonlijk verzet tegen onrecht: niet omdat men zelf of een die onsnastaat onrecht ondervindt, maar omdat onrecht niet mag worden geduld.

Veel te dikwijls gebrek aan fierheid, die zelfs verdraagt de monsterachtige onzedelijkheid onzer wetgeving, die aan de moeder zeggingschap over het kind ontzegt, omdat men zelf in de gelukkige omstandigheden verkeert, dat „slachtoffer worden" uitgesloten is. Onmacht, zich te verheffen tot het peil, waarop strijd tegen onrecht aangebonden dient te worden, uitsluitend omdat het onrecht is.

En nu moge er eenerzijds iets beschamends in zijn gelegen, dit veelvuldig voorkomen van de typische eigenschappen der „bourgeoise satisfaite" te moeten constateeren — anderzijds wordt men zich meer en meer bewust, èn van het goed bestaansrecht, èn van de taak van een vereeniging als de onze.

Wanneer men het verschijnsel dat ik zooeven signaleerde, aldus ging spr. voort, heeft gezien en begrepen, dan weet men óók het antwoord op de telkens gemaakte tegenwerping, dat de groote meerderheid der vrouwen zelve de „gelijkstelling", waarnaar wij streven, niet eens begeert; dat de vrouw alleen waarlijk gelukkig is in haar eigen gezin, met een echtgenoot tegen wien zij kan opzien enz.

Want dan zien wij, dat déze tevredenheid een andere naam is voor geestelijke traagheid, zelfzucht, zedelijke en geestelijke armoede. Het zijn steeds de voortrekkers, die nieuwe gebieden ontsluiten —niet de thuisblijvers, de verzadigden. Het is een beroep op het betere in ons, de heilige ontevredenheid, en steeds zullen de enkelen vóórgaan, ten einde als wegbereidsters te dienen voor de groote kudde.

Maar men kan zich de donzen dekens der geestelijke traagheid niet zóó stijf over de ooren trekken, dat elk geluid van de buitenwereld wordt buitengesloten; en ook het hardste pantser der zelfgenoegzaamheid heeft wel een zwakke plek.

Voor de groote massa der vrouwen is het de groote ramp van den wereldoorlog geweest, die haar heeft doen ontwaken. De wetenschap, dat een herhaling van dien ramp de ondergang van onze beschaving zou beduiden, heeft haar bewust gemaakt van den plicht die op ons allen rust: met inspanning van al

onze krachten te trachten, deze herhaling te voorkomen.

Maar bij iedere poging stuiten wij op de maatschappelijke en wettelijke onmondigheid der vrouw. Wanneer de beslissingen genomen moeten worden en de koers bepaald, die beslissend zal zijn voor de vraag oorlog of vrede, dan blijken telkens weer de vrouwen van medezeggingschap uitgesloten.

Zoo heeft de maatschappelijk en wettelijke achterstelling der vrouw ten gevolge, dat zij zich als vredesfactor niet op haar volle kracht kan ontplooien; dat zij een onvolwaardige vredesfactor blijft, en dat derhalve niet alle vredeskrachten ten volle worden gemobiliseerd.

Anderzijds wordt men er zich steeds meer van bewust, dat in den strijd om den vrede de vrouw een onmisbare factor is.

Zoo heb ik dan ook overal, zonder uitzondering, de meeste belangstelling gevonden voor de vraiesproblemen.

Men zou kunnen zeggen, dat de vredesbeweging de medewerking der vrouw noodig heeft; maar evenzeer, dat de vrouwenbeweging in de vredesbeweging den toetssteen heeft te zien voor haar recht van bestaan. Daarbij komt de wetenschap, dat maatschappelijke ontwrichting en geestelijke ellende de onvermijdelijke nasleep vormen van iederen oorlog. In den tijd van depressie, dien wij thans beleven, wordt in den verbitterden strijd om het bestaan ieder wapen, en dus ook dat, ontleend aan de ongelijkheid der geslachten, aangewend.

Wij begrijpen zeer goed, dat de economische omstandigheden ongunstig zijn voor de aanbieding van nieuwe arbeidskrachten. De vrouwelijke arbeidskrachten zijn waarlijk niet de eenige, waarvoor de tegenwoordige samenleving geen emplooi heeft, en die daarom versmaad worden.

Verzekert den vrede, — en aan den economischen strijd is zijn grootste scherpte ontnomen; de broodnijd, die bewust of onbewust hoofdmotief is voor het terugdringen der concurreerende vrouw, verliest zijn reden van bestaan. Eerst dan kan men verwachten, dat rustig naar de argumenten der rede wordt geluisterd.

Zeker, er zijn kloven, te diep, dan dat men kan hopen ze te overbruggen. Wanneer van calvinistische zijde de tegenstelling wordt gemaakt tusschen de wijze en vroede staatsmannen, die in het volle besef hunner verantwoordelijkheid de gewichtigste problemen behandelen, en de dwaze „vrouwkens dan dringt zich het woord van Oxenstierna op de lippen, dat als voorwoord is gebruikt voor een der beste boeken over staatkundig beleid gedurende den oqrlog: „Thou little knowest my son, with how little wisdom the world is governed.

Dit geloof van de algemeene superioriteit van „den" man over „de" vrouw is een der dingen, die wij hebben verloren.

Maar zooals het licht van een ster tot ons doordringt, jaren en eeuwen nadat zij heeft opgehouden te bestaan, zoo leidt de afglans van dien lang verganen waan nog een schijnbestaan in de hoofden en harten van velen, die daarin een eeuwige waarheid zien.

Kameraadschap in het huwelijk, iets anders dan het „huwelijk in kameraadschap" van Mr. Lindsay, kameraadschappelijke samenwerking in de maatschappij — dit zijn de leuzen

onzer toekomst.

Opheffing der belemmeringen, zoodat elk wezen, hetzij man of vrouw in staat zij, zijn of haar volle krachten, naar eigen inzicht, te stellen in dienst der samenleving.

Wie dezen dieperen kant der vrouwenbeweging niet ziet, miskent haar waarachtig karakter. Wie meent, dat eerzucht, heerschzucht, baantjesjagerij de drijfveeren zijn, zal nooit hare innerlijke waarde kunnen peilen.