wij door de fusie hopen te bereiken, kan dan ook eerst in het nieuwe vereenigingsjaar tot uitdrukking komen.

Afgezien van bovengenoemde liquidatie-uitgaven, waardoor de inbreng-saldi kleiner werden, waren ook op de nieuwe vereeniging vallende kosten hooger dan in een gewoon jaar, daar de oprichting vele extra uitgaven met zich medebracht, als het aanvragen van de Koninklijke bewilliging op de Statuten, verhoogde kosten van het Maandblad voor het opnemen van Statuten en Huish. Reglement, het inrichten van een nieuw ledenregister enz.

Het saldo aan effecten en contanten, door de Ver. v. Staatsburgeressen ingebracht, bedroeg ƒ9117,85, dat van de Unie / 2671,25. In deze bedragen zitten dus inbegrepen de nog niet gebruikte kas-saldi van de exploitatie-rekeningen over 1930 der beide vereenigingen. Na bestrijding van alle extra liquidatie- en oprichtingskosten als hierboven genoemd, hebben wij het stamkapitaal der nieuwe vereeniging op ƒ 8500.— vast kunnen stellen, welk bedrag in prima Nederlandsche obligaties belegd is. De exploitatie-rekening over 1930 wijst alsdan nog een gunstig saldo aan van ƒ93,21. Verder is er nog een saldo van ca ƒ 400.— in de kas van de Propaganda-commissie, aan wie het mogelijk geweest is in het afgeloopen jaar een intensieve propaganda te maken, zonder de haar uit de kas van de Vereeniging daarvoor ter beschikking gestelde ƒ 300.— aan te spreken, daar zij zich uit eigen middelen heeft weten te financieren.

Wat het nieuwe vereenigingsjaar aangaat, zoo heb ik, ter voldoening aan de voorschriften, een begrooting opgemaakt, die hier voor U ter inzage ligt. Hier diene echter vermeld, dat het mij op het oogenblik niet mogelijk is een juiste schatting van onze inkomsten te maken. Alle afdeelingen hebben nog niet de door haar aan het Hoofdbestuur verplichte afdracht van contributie gedaan en zoo weet ik nog niet, gezien het feit dat sommige leden van de vroegere Unie minder contributie dan ƒ 2.50 betalen, wat de werkelijke bedragen zijn zullen. Afgaande op het aantal afdeelingsleden van 2770 en algemeene leden van ca. 460, zou het Hoofdbestuur, bij een volle afdracht van ƒ 1,25 per lid, een totaal bedrag van ƒ4615.— moeten ontvangen. Ik heb dit bedrag in mijn begrooting tot ƒ 4000.— teruggebracht, en meen daarbij eerder aan den pessimistischen kant te zijn, gezien dat de Ned. Ver. v. Staatsburgeressen alleen reeds verleden jaar ƒ 3625.— aan contributies inde. Door de fusie zou dus slechts ƒ 375.— meer aan contributies moeten binnenkomen, een bedrag dat wij toch wel aannemen mogen te zullen bereiken.

Hierbij zij aangemerkt, dat ik mijn cijfers gebaseerd heb op de toestanden, zooals die op het oogenblik in onze vereeniging bestaan. Mocht hierin, door wijziging in de woonplaatsen van het nieuwe bestuur, dat U daar straks verkiezen gaat, belangrijke veranderingen komen, waardoor aanzienlijk hoogere reiskosten en kosten van het hoofdbureau zouden ontstaan, dan zou nader te bezien zijn hoe deze hoogere uitgaven te bestrijden.

Uitgaande alzoo van een bedrag aan inkomsten van ƒ 4350.— (bij den huidigen lagen rentestandaard kunnen wij als rente op ons kapitaal niet op meer dan ƒ 350.— rekenen) heb ik een begrooting van uitgaven opgemaakt, waarbij wel is waar de zuinigheid zal moeten worden betracht, en buitensporige uitgaven zullen moeten worden vermeden, maar waarbij onze Vereeniging toch haar taak op behoorlijke wijze zal kunnen vervullen. Onnoodig te zeggen, dat iedere uitbreiding van ons ledental ons ook financieel zooveel sterker zal maken

en ons nog beter in staat zal stellen onze activiteit nog verder te verhoogen. Waartoe wij Uwer aller medewerking inroepen.

C. M. MEIJERS Penningmeesteresse Hoofdbestuur

VIJF EN TWINTIG JAAR KINDERWETGEVING.

"O-

Ouderlijke macht en adoptie.

Het was in December 1895 dat het Bestuur van Talitha Kümi (Gij dochtertje sta op!) een der Heldring-gestichten, een prijsvraag uitschreef aldus geformuleerd: Men verlangt een onderzoek omtrent de vraag, hoe de Nederlandsche wetgeving behoort te worden gewijzigd of aangevuld om de bescherming van de persoon van in en van buiten echt geboren kinderen, gedurende hunne minderjarigheid, voldoende te verzekeren, van welk onderzoek de uitkomsten in geformuleerde wetsartikelen moeten worden neergelegd met uiteenzetting van hetgeen in andere landen in de laatste jaren te dien aanzien op wetgevend gebied belangrijks is verricht of voorbereid.

Door de commissie van beoordeeling werd de eerste prijs voor de beantwoordnig van deze prijsvraag toegekend aan Mr. H. L. Asser, Kantonrechter-plaatsvervanger en advocaat te 's-Gravenhage, een zoon van den beroemden internationalist Mr. Tobias Asser. Het uitvoerig geschrift verscheen in 1897 ,helaas heeft de talentvolle jonge man de verwezenlijking zijner denkbeelden niet mogen beleven, hij overleed reeds in 1901, op ruim 30 jarigen leeftijd.

Een der hoofdstukken van zijn geschrift draagt tot titel: „De voogdij ook van vrouwen en van gestichtsbesturen" en met klem komt Mr. Asser — en het moet als een gevaarlijke nieuwigheid geklonken hebben — in dit werk op, voor de benoembaarheid van de vrouw tot voogdes.

In het uiterst lezenswaardig artikel waaraan wij deze bizonderheden ontleenen, getiteld „Historische Inleiding" in het statig boekwerk door den Nederlandschen Bond voor Kinderbescherming ter gelegenheid van het jubileum der wetgeving uitgegeven 2), zegt J. R. Snoeck Henkemans, de bekende voorzitter van den Haagschen Armenraad, — tevens Kamer en Gemeenteraadslid — „wij kunnen het ons „wellicht niet meer voorstellen, maar vijf en twintig jaar „geleden kwam het woord ouderlijke macht in ons B. W. „niet voor. De wet kende slechts vaderlijke maclit. In verschillend opzicht stond de vrouw, ook wat betreft de voogdij „over hare eigene kinderen, na overlijden van den vader, „bij den man achter; en van voogdij van eene vrouw over „vreemde kinderen, zelfs over kinderen van eigen broer „of zuster was geen sprake". Schrijver haalt dan aan welken sterken indruk indertijd de episode uit het veelgelezen boek Hilda van Suylenburg gemaakt had, waar de liartewensch van een gestorvene om hare kinderen geheel aan een geliefde zuster te kunnen overgeven verijdeld werd, omdat de kantonrechter de zuster niet tot voogdes mocht benoemen, zoodat

') No. I verscheen in het Januari-no.

2) De Eerste kwart Eeuw der Kinderwetgeving A. W. Sythoff's Uitgevers Maatschappij Leiden f 8.50.