Leerplan voor gymnastiekonderwijs volgens de nieuwere

begrippen.

Doel. Het onderwijs van lichaamsoefeningen spel sport en zwemmen in de school heeft ten doel het opgroeiende md lichamelijk alles bij te brengen, wat het in zijn latere leven noodig zal hebben.

De eischen, die het latere leven hem stelt, zijn, zoowel van biologischen als socialen aard. Daarom zal het onderwijs zoo alzijdig mogelijk moeten zijn en zullen niet uitsluitend lichamelijke, maar ook geestelijke eigenschappen moeten worden aangekweekt.

Door de lichaamsoefeningen moet worden verkregen in de eerste plaats een goede houding, en naast kracht lenigheid en vaardigheid en economisch gebruik van de lichaamskrachten bij de verschillende bewegingen. Meer geestelijke eigenschappen, als zelfvertrouwen, snelheid van handelen, gemeenschapszin, persoonlijkheid, zullen naast de lichamelijke eigenschappen mede worden ontwikkeld. Deze laatste groep van eigenschappen is het juist, waarop de hervormers: Gaulhofer, Streicher, Thülin en anderen wat meer nadruk leggen. Gaulhofer zegt dan zoo typeerend: „Het kind is geen marionet, die alleen maar getrouw doet, wat de onderwijzer hem voorschrijft, maar een zelf-scheppend wezen."

Daarom zal van het kind niet altijd een bepaalde vorm moeten worden gevraagd, maar zal hem ook de gelegenheid moeten worden gegeven, dien vorm te vinden, die het meest met zijn eigen persoon overeenstemt.

Het bovenstaande samenvattend, komen we tot een systeem van lichaamsoefeningen, dat naast de oude ook de nieuwere begrippen in zich moet sluiten.

De zoo bekende uitspraak van den paedagoog Guts-Muths: „Gymnastik ist Arbeit im Gewande jugendlicher Freude" zal er veel toe moeten bijdragen om tot ons doel te geraken.

Door de vreugde zal het onderwijs het meest tot het kind spreken en daardoor ook de grootste voordeelen opleveren.

De vorm van het onderwijs zal, wil het dit vreugdeelement bevatten, zoo natuurlijk mogelijk moeten zijn.

Het onderwijs in lichaamsoefeningen moet niet alleen zijn oefenen, maar opvoeden.

Verdeeling der Leerstof.

Ie en 2e leerjaar.

I. Lichte, kort durende spelen, zooals loop- en kampspelen; deze laatste eveneens met een zachten bal. Ook zgn. zangspelletjes als: Droomventje, De Muzikant, Janneman Onder Moeders Paraplu.

II. Vormende oefeningen.

Bij deze groep van oefeningen komen de nieuwere begrippen van Gaulhofer, Streicher en anderen het meest op den voorgrond, en wel in het bijzonder in het le en 2e leerjaar. Gaulhofer toch zegt: „Het kind is geen klein groot-mensch, maar een op zichzelf staand wezen, met andere eigenschappen en verlangens dan een groot mensch."

Geef het kind daarom niet oefeningen, die een getrouwe afspiegeling zijn van de groote-menschenoefeningen, maar geef het een eigen gymnastiek. Geef het bewegingen, vooral veel bewegingen, die ontleend zijn aan de fantasie der kinderen, laat ze bijv. springen als een haasje, stappen als een ooievaar, de klok luiden, roeien, draaien aan een groot rad, fietsen, enz. Veelal nemen we voorbeelden uit het dagelijksch leven. ' III. Lichte oefeningen, zonder- of met gebruik van toestellen, om de kracht en behendigheid te ontwikkelen, indirect de belangen uci gcuccic wun»..

akHhet Ht0eSte' WOrdt in dit 8eval n°g uitsluitend gebruikt as hindernis: ze springen over een stok of bak, klimmen op het wandrek, kruipen onder een bank door, enz.

'V/ Eenv°udl'ge houdingsoefeningen, als: „Maak je zoo

g mogelijk; zoo klein mogelijk; pak je teenen, rek je nu

weer uit; maak je rug rond, weer recht," enz.

V Alle bewegingen, die de organische verrichtingen —

bloedsomloop, ademhaling, spijsvertering - aanzetten.

0p een iuiste en gelijke uitvoering wordt nu nog niet streng gelet.

3e en 4e leerjaar.

Hier is reeds een verschil merkbaar tusschen de oefeningen van de meisjes en die van de jongens. Dit verschil in meisjesen jongensgymnastiek is ook een uiting van de nieuwere richting in het gymnastiekonderwijs. Vroeger toch gaf men de vrouw surrogaat mannenoefeningen, thans krijgt zij specifiek vrouwelijke oefeningen.

Spel en springen nemen nog een groote plaats in. De speelvorm bij de vormende oefeningen wordt verlaten de stof wordt moeilijker en meer geleid in de richting van ewuste vorming door houdings- en lenigheidsoefeningen. j e fantasie blijft behouden, alhoewel ze wat meer op den achtergrond raakt.

De toestellen worden nog gebruikt als hindernis, maar dienen hier tevens als hangapparaat.

Voor meisjes naast volksdansjes ook de eenvoudige grondvormen uit de moderne vrouwengymnastiek:

I- maat, als 2/4, 3/4, 4/4.

II. rhythme, als klappen en loopen.

III. ruimteoefeningen, als

a. vrij door de ruimte gaan,

b. curven loopen.

IV. sprongen, in 't voortbewegen, in standen; op 1 en 2 voeten.

V. zwaaien, diep — hoog. VI. ontspanningsoefeningen voor hoofd, armen, romp en beenen.

N.B. Op correctheid en gelijkheid van uitvoering wordt nu meer gelet.

5e en 6e leerjaar.

Het onderwijs wordt nu nog doelbewuster en verlaat voor het grootste gedeelte de sfeer der fantasie, om over te ?aan in die van het bewuste willen.

Een juist uitvoeren van iederen vorm en gelijkheid van Jitvoering worden nu geëischt; de leerling moet beseffen, vat hij doet en wat hij kan.

Het spel blijft behouden, voor de jongens de terrein- en :aalspelen als voorbereiding van de sportspelen.

De vormende gymnastiek ook met behulp van werktuigen hangen steunen, klimmen).

Voor de meisjes bouwen we voort op wat in de 3e en 4e Iasse geleerd is van de nieuwere gymnastiek.

We komen tot de volgende oefeningsgroepen: I. lenigheids- en houdingsoefeningen II. maat, als 2/4, 3/4, 4/4, 5/4, 6/4, enz.

III. rhythme, als klappen en loopen.

IV. ruimteoefeningen,

a. curven loopen, ook in een rij en in ee, ep,

b. vrij door de ruimte gaan.