raties", waaraan deze Minister van Binnenlandsche Zaken x), verdediger van de voorstellen tot Grondwetsherziening, zoo'n afkeer heeft. Een pompeuze declaratie, die geen werkelijke beteekenis heeft, zouden wij liefst uit de Grondwet zien verdwijnen .... Wat wij aan dit artikel hebben is wel gebleken in de practijk. Men zou denken, dit artikel lezende, dat alle ambten voor vrouwen openstaan: maar neen, de wetgever sluit haar naar believen uit, alsof er geen Grondwet bestond .... Wil men leven geven aan de bepaling der Grondwet, die, gelijk de Regeering zegt, mannen en vrouwen gelijkelijk op het oog heeft, dan moet men niet alleen den wetgever onbevoegd verklaren om uitzonderingsbepalingen te maken, maar dan moet men ook de wettelijke bepalingen, die er zijn en die de benoeming van de vrouw verhinderen, van kracht berooven ..,

Mevrouw Westerman licht het amendement van de heeren Rink c.s. toe:

„Het door onze groep ingediende amendement heeft dezelfde doch in enkele opzichten verder gaande bedoeling, dan dat van mr. Marchant, dat wij tot onze spijt niet zullen kunnen steunen.

Er bestaat een andere mogelijkheid om de bezwaren tegen het gemis van elke bepaling in de Grondwet, welke den wetgever zou verplichten zijn regelingen in overeenstemming te brengen met onze beginselen, te ondervangen. Art. 5 van de Grondwet: „Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar", is niet voldoende om de vrouw bij benoemingen volle recht te doen wedervaren, want meer dan eens is gebleken, dat men zich bij het uitsluiten van vrouwen van openbare betrekkingen heeft beroepen op den tijd, waarin de Grondwet is gemaakt en waarin onmogelijk bij de toepassing vrouwen konden zijn bedoeld2)... .

Met dat voorbeeld voor oogen 3), klemt een wijziging of een aanvulling van art. 5 of de toevoeging van een nieuw artikel des te meer. Geschiedt dit niet, dan zal men zich ten eeuwigen dage kunnen beroepen op den geest van den tijd, waarin de

Grondwet werd gemaakt dat er een leemte in de Grondwet zal blijven bestaan

als ons amendement niet wordt aangenomen, een leemte, die ten gevolge zal hebben de staatsrechtelijke, burgerrechtelijke en economische achterstelling van de vrouw bij den man.

En waar het nu wel ongewenscht zal worden gevonden telkens weer binnen korten termijn de ^Grondwet te ^herzien, daar is thans door onze groep de gelegenheid te baat genomen om te trachten in de Grondwet.... vast te leggen, dat ook de vrouw in Nederland behoort tot de burgers, aangeduid met den naam Nederlanders en ook is een volwaardige burgeres .. . ."

De heer Beumer 4):

„ .... Ik denk over art. 5 eenigszins anders; ik geloof niet dat men dit als een pompeuze declaratie moet beschouwen, omdat, gelijk ook uit de rede van mevr. Westerman als haar meening viel af te leiden, dat art. 5 een zeer beperkte beteekenis heeft; het wil n.1. niet anders zeggen dan dit, dat tusschen Nederlanders, die Nederlander zijn door geboorte, en Nederlanders, die hun Nederlanderschap bezitten krachtens naturalisatie, geen verschil wordt gemaakt ten aanzien van benoembaarheid. Art. 5 is dus weinig beteekenend. De heer Marchant is om die reden er niet mee tevreden.

Het schijnt mij toe dat bij deze opvatting niet wordt uitgegaan van het wezenlijke Staatsbelang, maar van gefingeerde vrouwenbelangen .... Om [bij] de vrouwen in het gevlei te komen, bindt het voorstel 5) den wetgever; het maakt onmogelijk^in

1) Ruys de Beerenbrouck.

2) Zie echter de aanteekeningen van Mr. Adriaanse achter dit artikel.

3) De verwerping van het amendement Dresselhuys, dat de benoembaarheid van de vrouw tot kinderrechter beoogde.

4) Bldz. 283.

5) Het amendement Marchant c.s.