eenige wet of in eenige op de wet steunende regeling de benoembaarheid van vrouwen tot eenig ambt uit te sluiten. Een ander bezwaar is, dat het amendement tegenover de mannen onbillijk is In het vervolg zou dus bij de regeling van

een tak van dienst wel mogen worden bepaald dat voor een zekere betrekking geen man in aanmerking mag komen maar voor de vrouw zou hetzelfde met mogen worden

voorgesteld.... . . , ,

En het zal een motie wezen, die de Regeering met naast zich mag neerleggen; op straffe van zich schuldig te maken aan Grondwetsschennis, zal zij tot wijziging van

de wetgeving moeten overgaan Het amendement ^ herinnert onwillekeurig

aan het Fransche spreekwoord: Qui trop embrasse, mal étreint . . . .

Dit amendement, dat eigenlijk een motie is, heeft een verslindende kracht ten aanzien van andere moties" 2).

Vergadering van Woensdag 2 November 1921 3).

Mevrouw Groeneweg:

„ Als ik echter verklaar, dat ik akkoord ga met de strekking van de beide amendementen, wil dit nog niet zeggen, dat ik mij over de indiening daarvan verheug. Integendeel, mijns inziens hadden deze amendementen met moeten zijn ingediend, omdat zij totaal overbodig zijn .... .

Ik verwachtte dat4) te eer, omdat in het verslag van de Staatscommissie die deze Grondwet heeft voorbereid, op bladz. 7 het volgende te lezen staat:

„Als algemeene opmerking meent de Commissie nog te moeten aanstippen, dat volgens het door haar ingenomen standpunt, waar eischen worden gesteld voor het bekleeden van ambten of het uitoefenen van bevoegdheden, dan wel verplichtingen aan ingezetenen worden opgelegd, de Grondwet steeds mannen en vrouwen gelijkelijk op het oog heeft".

.... Wat vanzelf spreekt, herhaalt men met nog eens. Dat noem ik overbodige

moeite. . . . ...

In de Memorie van Antwoord5) lezen wij een bevestiging van de vrij algemeene

opvatting, in het Voorloopig Verslag 6) uitgedrukt, op pag. 3:

„Voor de opneming van een bepaling welke vrouwen gelijkstelt met mannen, bestaat te minder aanleiding nu zoowel de Staatscommissie als Regeermg te allen overvloede nadrukkelijk geconstateerd hebben, dat de Grondwet, tenzij met zoovele woorden het tegendeel is vastgelegd, steeds mannen en vrouwen gelijkelijk op het

oog heeft". . . _ _ , ,

De stellige bepaling in artikel 5 van de Grondwet, die ieder Nederlander benoembaar verklaart, bedoelt dus: ieder Nederlander, hetzij man of vrouw, tenzij met zooveel woorden het tegendeel is vastgelegd.

In diezelfde alinea7) lees ik:

„Vrijheid van arbeid is een zoo vanzelfsprekend recht, dat het waarlijk geen erkenning door de Grondwet behoeft" 8). _

Waar de Regeering zelf meent, dat wat in de Grondwet geschreven is, geldt zoowel voor mannen als voor vrouwen, geldt dit dus ook zoowel voor mannen als voor

vrouwen , . .. , .

Wat9) ik het liefst zou willen is, dat het amendement van den heer Marchant

1) Het amendement Rink c.s.

2) Bedoeld wordt ten aanzien van het amendement Marchant c.s.

3) Bldz. 287 vlg.

4) De geest van gelijkberechting van man en vrouw in het Regeeringsontwerp.

5) Opgenomen: Handelingen Staten-Generaal igzoj'zi, Bijlage 451) *7-

6) T. a. p.. Bijlage 451, 15.

7) Van de Memorie van Antwoord. , .

8) In de volgende zin lezen we: „Als daarop inbreuk wordt gemaakt, zal men wel steeds in

conflict komen met de bestaande strafwet".