Mevrouw Groeneweg1);

„ . . . . Maar ik hoop dat de vrouwen zich door de eventueele verwerping van het amendement van den heer Marchant niet uit het veld zullen laten slaan. Laten zij haar invloed uitoefenen buiten de Kamer in vakvereeniging en politieke partij — ook in die van den heer Beumer — en dan veronderstel ik, dat wij over 10 jaar er nog eens met zijn allen over zullen lachen, dat in den jare 1921 over dit punt zoolang is gedebatteerd".

De heer Ruys de Beerenbrouck, minister van Binnenlandsche Zaken:

„Indien hetgeen nu wordt voorgesteld, wordt aangenomen, dan zal daarvan het gevolg zijn dat binnen zeer korten tijd een groot aantal artikelen van geldende wetten moeten worden gewijzigd. Welnu, ik kan mij voorstellen, dat bij verschillende groepen in de Kamer de wenschelijkheid voorzit om deze materie eens grondig te onderzoeken. Daarom vraag ik mij af, of het niet wenschelijk is — ten einde te zorgen dat dit zeer strijdige punt, dat de partijen scherp verdeelt, een ongewenschte invloed zou hebben op de behandeling van de Grondwetsherziening — dit punt uit dit debat weg te nemen en daarvoor in de plaats te stellen een verzoek aan de Regeering om te onderzoeken, in hoeverre de bestaande wettelijke voorschriften wijziging behoeven. Ik doe daarom een dringend beroep op den heer Marchant.... om zijn amendement in te trekken".

De heer Marchant:

„.... In dit verband neem ik mijn amendement terug en hoop ik, omdat ik eenigen tijd noodig heb voor de formuleering, morgen een motie in dien zin der Kamer voor te leggen" ....

Het gewijzigd amendement van den heer Rink c.s. wordt in stemming gebracht en verworpen met 71 tegen 13 stemmen 2).

§ 3 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen ....

De Voorzitter:

„ ... . deel3) ik de Kamer mede, dat de heer Marchant mij thans de motie van orde ter hand heeft gesteld, waarover straks door hem gesproken is en welke aldus luidt: „De Kamer,

van oordeel, dat de benoembaarheid van de vrouw tot eenig ambt ni et door wettelijk voorschrift mag worden uitgesloten,

noodigt de Regeering uit, ten spoedigste voorstellen te doen om de bestaande uitsluitingen op te heffen, en gaat over tot de orde van den dag".

Deze motie van orde wordt ondersteund door de heeren Kleerekoper, K. ter Laan, Kolthek en Drion en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.

1) Bldz. 304.

2) Het volgende stond in de tekst maar werd door mij hierheen verplaatst:

"Tegen hebben gestemd de heeren: Schaper, Schokking, Marchant, Van Stapele, J. ter a n. Ravestci)nJ Kleerekoper, Poels, Teenstra, De Monté ver Loren, Van de Laar, De Wilde, Arikerman, Snoeck Henkemans, Kruyt, Van den Tempel, Suring, Schouten, Duys, Gerretson, Duymaer van Twist, Van Sasse van Ysselt, Stulemeijer, Sannes, Bomans, Hugen™2' Beresteyn, Van Groenendael, K. ter Laan, Zijlstra, Van Rijckevorsel, Scheuer, Arts, Van de Bilt, Smeenk, Fleskens, Rugge, Braat, Van Wijnbergen, Wintermans, Fruytier, Bogaerts, Haazevoet, Van Schaik, Van Dijk, Van Vuuren, Beumer, Heemskerk, Hermans, Juten, Van Zadelhof:, De Jonge, Bakker, Kolthek, Deckers, Rutgers, mevrouw Groeneweg, en de heeren Kolkman, Kuiper, Weitkamp, Engels en de Voorzitter.

Vóór hebben gestemd de heeren: Dresselhuys, Bijleveld, Abr. Staalman, Ter Hall, Visser van Yzendoorn, Otto, De Kanter, De Groot, Van Rappard, mevrouw Westerman en de heeren Rink, Lely en Drion".

3) Bldz. 305.