SS.

geboorte, bezitting, stand of rang, een gelijke aanspraak op derzelver voordeelen".

Op voetspoor dezer bepaling kwam de huidige redactie van artikel 5 in de Grondwet van 1848 tot stand. Het komt mij niet twijfelachtig voor, dat de wetgever in der tijd met gezegd artikel slechts beoogd heeft vast te leggen, dat bevoorrechting bij benoemingen uit hoofde van geboorte, stand, rang of kerkgenootschap nimmer mag plaats vinden en daarbij niet gedacht heeft aan gelijkstelling van man en vrouw op dit punt. In 1848 immers speelde de vrouw in het maatschappelijk leven geen enkele rol. Doch historische argumenten, o.a. door Mr. Veegens verdedigd, zijn m.i. niet voldoende voor een juiste interpretatie van het artikel, in het licht der gewijzigde omstandigheden bezien. Immers ook de vraag of de vrouw tot rechter benoembaar is, mag m.i. niet beoordeeld worden naar de omstandigheid, dat in vroeger tijd niemand aan de benoeming van een vrouwelijk rechter zou hebben gedacht. Doch, afgescheiden van historische argumenten, waaraan niet iedere waarde kan worden ontzegd, kan men er m.i. niet van spreken, dat artikel 5 geschonden wordt door bovenstaand wetsontwerp en circulaire; immers de vrouw als zoodanig blijft benoembaar tot elke landsbediening, hetgeen wil zeggen, dat de overheid hare benoembaarheid niet mag uitsluiten op grond van hare sexe in het algemeen. Het wetsontwerp en de circulaire beoogen de vrouw, die in het algemeen benoembaar is, ontslag te verleenen, indien zich een bepaalde omstandigheid voordoet, n.m. een huwelijk. Voorts wordt, wat de circulaire betreft, de wenschelijkheid uitgesproken, dat vrouwelijke krachten, behoudens in speciaal vrouwelijke beroepen, zooveel mogelijk door mannelijke worden vervangen. Ook hier weer geen regeling, die de benoembaarheid van de vrouw als zoodanig imperatief uitsluit. Natuurlijk acht ik hare achterstelling in vele opzichten zeer onrechtvaardig, ongrondwettig is zij m.i. niet, al kan worden toegegeven, dat de geest van artikel 5 der Grondwet door bovengenoemde bepalingen ernstig in het gedrang komt. Immers bij al of niet benoembaarheid tot ambten mag slechts te rade worden gegaan met eischen, welke het ambt stelt en niet met factoren, geheel daarbuiten gelegen, gelijk de huidige werkloosheid (cf. J. T. Buys „de Grondwet" op het toenmalig art. 6).

Het dappere leger, strijdend voor gelijke arbeidsmogelijkheden voor man en vrouw heeft de beschikking over zoovele en deugdelijke wapenen, dat het beter doet artikel 5 der Grondwet slechts met groote voorzichtigheid te hanteeren.

(w.g.) Mr. B. C. Goudsmit.

INTERNATIONAAL VERSLAG

door Rosa|Manus III (Slot)

Het ontwapeningscomité der internationale vrouwenorganisaties is steeds actief en voert een krachtige propaganda voor een verminderde bewapening om zoodoende de publieke opinie blijvend te beïnvloeden. Toen er in het voorjaar sprake van was, dat het Comité zou moeten ontbinden door gebrek aan fondsen, zond Mr. Henderson aan het Comité een dringend schrijven, waarin hij o.m. zeide: „Ik kan geen woorden vinden krachtig genoeg om mijn waardeering uit te spreken over het werk door Uw Comité verricht. De vrouwen over de heele wereld hebben nimmer een taak ter hand genomen van zoo groote beteekenis voor het wel en wee van het toekomstig geslacht". —

Dat het werk der vrouwenorganisaties openlijk wordt erkend bewijst bovendien het feit dat het Comité voor de tweede maal met een gift van den Nobelprijs is onderscheiden en ontving het ditmaal een bedrag van 2000 Zw. Kr.

Er is sprake van dat de geheele Nobelprijs dit jaar aan het Vrouwencomité zal worden toegekend, hoewel zooals U weet, de March. van Aberdeen en Temair hiervoor eveneens in aanmerking komt.

In samenwerking met vrouwen en mannen werd in Genève een groote demon-