minst mee zal kunnen vereenigen. Ons werkprogram zou dan het cachet krijgen van een politiek program, wat volstrekt ongewenscht is, daar onze vereeniging buiten de politiek staat. Trouwens, dat zou toch een begrensd en eenzijdig program zijn. Er komen in onze landspolitiek heel wat vraagstukken te behandelen, die geheel buiten ons werkprogram liggen.

Eveneens had Mevr. Bakker—van Bosse gelijk, toen zij zeide: Gij hebt geen leidster. Welke vrouw in Nederland zou op het oogenblik het aantal benoodigde stemmen (ik meen dat de kiesdeeler ruim 30.000 was) *) op zich weten te vereenigen? Dat had gekund, onmiddellijk na de verkrijging van het kiesrecht, door die vrouwen, welke toen de leiding hadden en voordat de vrouwen zich bij de bestaande politieke partijen hadden aangesloten. Onze vooraanstaande vrouwen behooren allen tot de bestaande politieke partijen en bekleeden daarin een voorname plaats. Geen harer zal verraad plegen aan haar partij en haar beginselen, door over te loopen en haar naam te doen plaatsen op een vrouwenlijst, zonder degelijk program.) Wil een vrouw een goed figuur slaan in het parlement, dan dient zij daar niet te zitten, alleen omdat ze VROUW is, maar ze dient een goede politieke scholing gehad te hebben. Die kan ze zich alleen verwerven, door in een bestaande politieke partij een werkzaam aandeel te nemen] Niet slechts door het bezoeken van de vergaderingen, maar door actief deel te nemen aan het werk, propaganda, spreekbeurten, enz. Vestigt zij zoo de aandacht op zich, dan krijgt zij ook vast een goede plaats op de lijst.

Bij de vorige verkiezingen hebben wij geleden onder het enorm groote aantal kleine partijtjes, ik meen 53, waarvan het grootste aantal slechts groepsbelangen voorstonden.

Het euvel der kleine partijen wordt zoo sterk, dat de regeering zelfs overwogen heeft of hiertegen geen middelen waren te treffen. Moeten wij, vrouwen, nu niet wijzer zijn, dan mee te werken aan nog meer verbrokkeling? Waar wij voor alles gelijkgerechtigdheid wenschen voor man en vrouw, moeten wij ons niet op het standpunt stellen alleen voor de vrouwen te werken. Mannen en vrouwen vormen de maatschappij, dus moeten de vrouwen in de eerste plaats geen onderscheid gaan maken.

Met die verbrokkeling in kleine partijtjes doet men het meest schade aan de democratische midden-partijen, die afbrokkelen.

Vrouwen, bedenkt, dat iedere stem, uitgebracht op een nieuwe, kleine partij, oorzaak kan zijn, dat een der groote democratische partijen een zetel verliest in de Kamer. En wie

i) In 1933 verkreeg de Partij van Nationaal Herstel 30.329 stemmen, het laagste aantal waarop nog één zetel werd toegekend.

lacht in zijn vuistje en wrijft zich de handen van plezier? De N.S.B. en de Fascisten. Ons verlies bezorgt hen winst. Ik ben feministe in hart en ziel, maar met dit gevaar voor oogen, lijkt mij het oogenblik al heel slecht gekozen om een vrouwenpartij op te richten, en is mijn waarschuwing: „Vrouwen, bezint, eer gij beqint".

E. H. PIEPERS.

Mr. E. FOKKER f

In Eduard Fokker is een ernstig en goed vriend van de vrouwenbeweging heengegaan. Hij was de laatste van het achttal dat indertijd min of meer als tegenwicht tegen wat toen reeds als „ultra" richting werd bestempeld het comité tot Verbetering van den Maatschappelijken en Rechtstoestand der Vrouw in Nederland stichtte. Wie de oude jaargangen van Belang en Recht bestudeert zal daarvan merkwaardige bewijzen vinden *). Maar nog veel merkwaardiger zal het velen klinken dat wat nü van bepaalde zijde „ultra" genoemd wordt, destijds — veertig jaar geleden! — door volkomen evenwichtige, bezonken naturen, vrouwen en mannen als vanzelfsprekend werd beschouwd. Zoo vinden we in den zevenden jaargang een hoofdartikel van Fokker „Nieuwe Uitsluiting van Vrouwen, nog wel incidenteel!" waarin hij een warm pleidooi levert om de op dat oogenblik openstaande deur niet te grendelen en de vrouwen niet uit te sluiten van het ambt van gemeentesecretaris, ontvanger en burgemeester. „Is het niet meer dan dwaas, de intelligente en geschikte vrouw uit te sluiten, doch den weg voor het gemeentehuis open te laten voor domme en ongeschikte mannen?

„Voor de hand ligt dat vooral in gemeenten met een relatief kleine bevolking, welke zeer verspreid woont, men zich vaak (sic!!! W. F.) met een minderwaardigen man zal moeten behelpen, waar een meer geschikte vrouw beschikbaar zou zijn. Ik denk mij een alleszins geschikte, bekwame, ontwikkelde vrouw, (echtgenoote, dochter, zuster van dokter, predikant, onderwijzer) die in de kom van het dorp, dicht bij het gemeentehuis woont, doch niet benoemd mag worden, terwijl het ambt nu wel moet opgedragen worden, aan iemand — overigens even geschikt — die een half uur of verder van het gemeentehuis afwoont."

„Men zoeke de bekwaamsten, de waardigsten, de besten; de wetgever versteke de gemeenschap niet van de intellectueele arbeidskracht der vrouwelijke helft."

Ik bepaal me tot die paar citaten, wijs er nog eens uitdrukkelijk op dat ook de

1) "tMen zie b.v. de polemiek tusschen mevrouw Tilma-Schaeff en Henriëtte van der Meij in het nummer van 15 Februari 1903.