een alleszins redelijke bepaling: de souteneur moet zich niet als de bedrogen echtgenoot gaan voordoen. Blijkens de toelichting beoogt de bepaling er tegen te waken, dat in de toekomst echtgenooten, wier gezamenlijk verlangen uitgaat naar echtscheiding, een werkelijken echtscheidingsgrond in het leven roepen, zooals in Engeland gebruikelijk is. Toen in 1912 Minister Regout een soortgelijk voorstel deed, gecompleteerd met een bepaling, dat het Openbaar Ministerie tegen dit euvel moest waken, schreef de hoofdredacteur van het Weekblad van het Recht: „Wie een huwelijk, waar het zoover gekomen is, in stand wil houden, heeft van de heiligheid van den huwelijksband o.i. eene gansch verkeerde, eene averechtsche opvatting. In naam der zedelijkheid mag worden gevorderd, dat echtgenooten, die een dergelijk middel aandurven, niet langer in den echt vereenigd blijven. Zulk een echt is onzedelijk in den meest volstrekten zin van het woord."

De wetgever van 1838 heeft de gelegenheid geopend tot ontbinding van huwelijken met wederzijdsch goedvinden na vijf jaren scheiding van tafel en bed. Bij de kritiek op onze tegenwoordige echtscheidingspraktijk wordt dit instituut, dat practisch geen beteekenis heeft, vaak vergeten. Het beginsel, dat een huwelijk ook ontbonden kan worden zonder dat een der wettelijke gronden van echtscheiding aanwezig is, is echter hiermede sinds honderd jaar door onzen wetgever aanvaard; de gelaakte praktijk

MEISJES IN STAATSDIENST.

De wet tot beperking van de arbeid van gehuwde vrouwen is, zoals minister Romme onlangs heeft medegedeeld, noy geenszins van de baan, zodat men op dit punt diligent moet blijven, inmiddels is het van belang de positie van de ongehuwde vrouwen, hierna te noemen meisjes in dienst van de Staat, eens wat nader te beschouwen. De P.T.T. begroting biedt hiertoe voldoende stof, want de Post met zijn Telegrafie en zijn Giro staat in deze op de voorgrond, de andere Staatsbedrijven, zoals de Staatsmijnen, de Munt, Landsdrukkerij enz. zijn voor de zaak van arbeid door meisjes van weinig belang.

Sinds de circulaire van Maart 1934, verhindert de regering zoveel mogelijk, dat een meisje een goede betrekking krijgt. Een meisje kan dus met succes studeren, cum laude promoveren en ook overigens alle eigenschappen bezitten, die voor het ambt nodig zijn, een benoeming tot lerares of tot ambtenares aan een departement krijgt zij niet, immers ter bestrijding van de werkeloosheid — waarmee de regering bedoelt werkeloosheid van mannen — blijven deze betrekkingen gereserveerd voor de mannen, ook

tornt alleen aan de gestelde termijnen. De formaliteiten, welke de wet in dit geval eischt als waarborg tegen overijling, hebben immers ten gevolge, dat een huwelijk eerst kan worden ontbonden bijna zeven jaren na den eersten gerechtelijken stap en bijna negen jaren na het sluiten van het huwelijk. De Minister stelt thans voor deze termijnen met twee jaren in te korten, een concessie, die niet velen van de te verwachten opposanten zal bevredigen.

Hierbij moet worden aangeteekend, dat door een vanouds bestaande omissie van den wetgever ten onrechte wordt gediscrimineerd ten nadeele van de vrouw, doordat de termijn van 300 dagen, waarna zij mag hertrouwen, eerst na verloop van de zeven (voortaan vijf) jaren begint te loopen. De wetgever zou dezen termijn moeten doen ingaan met den dag, waarop de vrouw met rechterlijk verlof een afzonderlijke woning heeft betrokken.

De Memorie van Toelichting verraad op menige plaats de hand van den bekwamen advocaat. De beginselen, dat in de rechtspleging waarheid moet heerschen en dat wetsontduiking moet worden tegengegaan, zijn ongetwijfeld juist, maar zoolang de wetgever zijn oogen gesloten houdt voor de bittere noodzaak van verruiming der echtscheidingsgronden, lost men met die beginselen alleen het echtscheidingsvraagstuk niet op.

Mr. D. J. Veegens.

wanneer die dom of lui zijn. Op dit laatste komt het aan en dit moet men voor het hiervolgende goed voor ogen houden, toen de regering in Maart 1934 de meisjes weren ging uit verschillende ambten, werd daarmee niet de oude vraag weer aan de orde gesteld of een meisje wel geschikt is voor verschillende betrekkingen b.v. die van lerares. In deze circulaire wordt immers niet aan de tot benoeming bevoegde autoriteiten gezegd, dat zij zoveel mogelijk de meest geschikte persoon moeten benoemen, dan zou die circulaire trouwens geen betekenis hebben, want die autoriteiten zouden dan terecht zeggen, dat ze daar ook zonder circulaire steeds naar streefden, de betekenis is, dat indien de meest geschikte en dus naar normele maatstaven het meest voor benoeming in aanmerking komende persoon een meisje is, men dan met het oog op de werkeloosheid deze meest geschikte sollicitant niet nemen moet. Is een meisje minder geschikt voor de openstaande betrekking, dan treedt de circulaire niet in werking, want dan zou zij immers toch niet benoemd zijn, de werking begint dus eerst als een man benoemd wordt in de gevallen dat deze zonder de werkeloosheidsbestrijding niet benoemd zou zijn.