HUWELIJKEN MET ZWAGERS EN SCHOONZUSTERS.

Ons Burgerlijk Wetboek bevat in art. 88 de beling, dat het huwelijk tussen schoonbroederes en schoonzusters is verboden, maar dat de Koning om gewichtige redenen van dit verbod dispensatie kan verlenen. In den regel — zowat in 90 % der gevallen — wordt deze dispensatie inderdaad verleend, maar toch ontmoette de Ver. Onderlinge Vrouwenbescherming in haar langjarige praktijk tal van ongehuwde moeders, die wèl met den vader van haar kind samenwoonden, en niets liever wilden dan een wettige verhouding, maar die daartoe niet konden geraken, omdat de voor het huwelijk nodige dispensatie was geweigerd. Dit geschiedt zonder opgave van de reden der weigering — zodat men daaromtrent in het ongewisse verkeert, en wat het ergst is: de kinderen uit zulk een samenleving geboren zijn z.g. „bloedschennige" kinderen en zij kunnen nooit worden erkend of gewettigd. Dit alles was voor de Ver. O.V. aanleiding een commissie in te stellen om dit vraagstuk te onderzoeken. Deze commissie, waarvan Mr. L. E. Visser, thans voorzitter van den Hoogen Raad der Nederlanden, het presidium op zich aan, kwam tot de conclusie dat de noodzakelijkheid dezer huwelijksdispensatie moest worden afgeschaft, o.a. omdat zulk een huwelijk tussen zwager en schoonzuster dikwijls voor de kinderen zulk een gewenste oplossing betekent. Het advies der cimmissie werd den toenmaligen Minister van Justitie aangeboden.

De tegenwoordige Minister van Justitie, Mr. Goseling, dient thans een wetsontwerp in, waarbij hij voorstelt art. 88 aldus te wijzigen, dat na overlijden van de bloedverwante partij de dispensatie niet meer nodig zal zijn. Dit is voor ons zeker een stap in de goede richting en wij zijn voor dit voorstel zeer erkentelijk, al zijn wij niet geheel voldaan, want na echtscheiding blijft de aanvrage noodzakelijk, en juist in die gevallen wordt zij nogal eens afgewezen. Maar van dezen Minister is niet te verwachten, dat hij zover zal gaan. Van de argumentatie van O.V.'s commissie nam de Minister enige punten over, en al vermeldt Z.E. de commissie niet, toch kan de Vereniging Onderlinge Vrouwenbescherming dankbaar zijn, dat voor een grote groep mensen en voor hun kinderen dank zij haar initiatief de rechtspositie aanmerkelijk zal verbeteren. Moge er in de Kamer ook een lans worden gebroken voor hen, die als dit ontwerp wet wordt, nog in dezelfde ongunstige positie blijven verkeren!

Ch. L. P.-R.

CONGRES KOPENHAGEN.

Resolutie, te bespreken bij het onderwerp: De Wereldbond op den Tweesprong, ingediend op verzoek van het Bestuur van den Wereldbond door Dr. Posthumus v. d. Goot, en Mr. Corry Tendeloo:

„ Vaststellend de belangrijkheid van de democratie en de verbondenheid van democratie en vrouwenbeweging, vaststellend de noodzakelijkheid van uitbreiding van vrouwelijken invloed op de politiek;

Verklaart het Congres dat erkend moet worden:

lste: dat maar een minderheid van vrouwen in staat is waarlijk belangstelling te voelen voor de tegenwoordige door mannen opgebouwde en abstracte politieke stelsels, en dat het dus noodig is, de belangstellende vrouwen in aantal te doen vermeerderen en haar belangstelling doeltreffender te maken door de stichting van scholen voor burgeressen naar het voorbeeld van de Fogelstadschool in Zweden.

2de: dat de meeste vrouwen op andere wijze benaderd moeten worden, en wel door nuttig maatschappelijk werk, dat op de meest natuurlijke wijze haar belangstelling wakker roept, zooals o.a. inrichting van haar ..thuis" en vraagstukken van consumptie, zorg voor zuigelingen en kinderen, zieken en armen, alles samen een opvoeding gevend in beter begrip en beter gebruik van democratisch politieke aaneensluiting. De arbeid voor genoemde doeleinden zal tevens van groote waarde voor de gemeenschap zijn, daar er hier in veel gevallen verwaarloozing bestond.

VERSLAG VAN HET DRIEJAARLIJKSE CONGRES VAN DE „ASSOCIATED COUNTRY WOMEN OF THE WORLD" (WERELDBOND VAN PLATTELANDSVROUWEN) TE LONDON, 30 MEI— 10 JUNI.

Uit alle hoeken van de wereld, uit IJsland, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland en Canada, waren de vertegenwoordigsters van 54 landen naar Londen gereisd voor dit congres. Niet alleen om de besprekingen bij te wonen, maar ook om uiting te geven aan de vaste overtuiging, dat op het land de bron voor alle welvaart ligt en bovenal, dat er een band bestaat tussen allen wier leven en werken aan het land verbonden zijn, werk, dat in uitoefening zeer verschillend, toch in wezen overal gelijk is en dat zijn stempel op de mens drukt. Dit stempel, verbondenheid met de bodem, gebon-