de Kamer, zal er minstens met de ouderdomsvoorziening ƒ 83.000.000 gemoeid zijn. Onder de huidige omstandigheden kon de Minister dan ook niet meer doen, dan de toezegging geven, dat hij zijn uiterste best zal doen om voor de arme ouden van dagen te verkrijgen, wat hij .kan.

Zij ten slotte nog vermeld, dat Mevrouw C. F. baronnesse Mackay-Katz bij het punt arbeidsbemiddeling wees op het Amsterdamsche geval van een meisje, dat verdwenen is, nadat zij naar een door de Arbeidsbeurs opgegeven adres was gegaan om te solliciteeren. Zij vroeg, of het wel juist was, dat de Arbeidsbemiddelingswet aan de organen geen verantwoordelijkheid voor de gevolgen hunner bemiddeling voorschrijft.

Zeer veel punten, die bij de behandeling dezer begrootingen naar voren zijn gebracht, zijn hier niet behandeld. Dat wil geenszins zeggen, dat zij niet belangrijk waren. Integendeel. B.v. de bestrijding der jeugdwerkloosheid is zeer zeker belangrijk, doch de plaatsruimte laat niet toe alles te bespreken.

M. C. B.

DE VROUW ALS KINDERRECHTER.

De bij uitstek tot oordeelen competente oudkinderrechter Mr. G. T. J. de Jongh schrijft in het Nederlandsch Juristenblad naar aanleiding van de Memorie van Toelichting en het Voorloopig Verslag op het ontwerp tot wijziging van het Kinderrecht o.m.

„Het zou niet onelegant zijn, om een proef te nemen met een vrouwelijke kinderrechter. In het buitenland zijn daarmede uitstekende resultaten bereikt en er is eigenlijk niets tegen te zeggen. Het argument, dat dan de geheele rechterlijke macht voor de vrouw opengesteld zou moeten worden, is een van die dooddoeners, waarop de lombard geen geld heeft. Want, al stond die deur open, dan behoefde niemand toch ooit een vrouw te benoemen, anders dan wanneer zij de meest gewilde en geschikte candidaat is."

Ter versterking van ons vroeger ingediend request aan den Minister van Justitie, waarbij werd aangedrongen op het openen der mogelijkheid vrouwen tot kinderrechter te benoemen, zijn vorenstaande opmerkingen zeer waardevol en onze Vereeniging zal er goed aan doen al haar invloed aan te wenden, dat bij de behandeling van voorzegd ontwerp hieraan groote aandacht wordt besteed, teneinde onze wenschen tot vërwezenlijki<ng te.

kunnen brengen. B C G

OVER EEN HUWELIJKSVERBOD.

Er is Donderdag 16 Nov. in de Tweede Kamer een wetsontwerp aangenomen zonder discussie, zonder hoofdelijke stemming.

Had het dan zoo weinig beteekenis? Integendeel, voor het familierecht is het, zoo niet van overweldigend belang, toch zeker niet van belang ontbloot. Dat er niet in de Kamer over werd gesproken; daarvan was alleen de reden dat het Ontwerp in de Vaste Commissie voor Privaat- en Strafrecht is behandeld, waarin zitting hebben leden van verschillende richtingen. Ook de ondergeteekende heeft daarin zitting.

Als 't onderwerp dan na grondig onderzcpek en overleg van Minister en Commissie eindelijk in openbare behandeling in de Kamer komt, wordt het in den regel zonder eenige discussie aanvaard. Er is immers geenerlei kans op wijziging, omdat het voorstel reeds is een compromis tusschen de verschillende levensbeschouwingen.

Zijn er nog opmerkingen te maken, dan is het gewoonlijk de voorzitter der Commissie, die het woord voert.

Nu de inhoud van het Donderdag 16 Nov. aangenomen ontwerp. Deze is slechts kort en bepaalt in art. 88 B.W\ 1ste lid, dat het huwelijksverbod tusschen zwager en schoonzuster, behoudens dispensatie door de Kroon, wordt beperkt tot het geval dat een huwelijk van schoonbroer of schoonzuster door echtscheiding is ontbonden.

Ook in Engeland en Frankrijk heeft de wetgever het huwelijk tusschen deze aanverwanten vrij gelaten, indien de echtgenoot door wie de zwagerschap is ontstaan, overleden is of op grond van diens afwezigheid aan den achtergebleven echtgenoot door den rechter verlof is gegeven tot een nieuw huwelijk.

Het buitenlandsch voorbeeld heeft de Minister van Justitie thans gevolgd. Dit was voor hem en de rechtse groepen de uiterste concessie in dezen, omdat zij vreesden dat door opheffing van het geheele verbod in art. 88 lid 1 immoreele verhoudingen in de hand zouden worden gewerkt.

Velen, ook ik zelf, zijn het met deze opvatting niet eens. Huns inziens had royaal weg door deze verouderde verbodsbepaling een streep moeten worden gehaald. Deze is, zooals door de cijfers bewezen zal worden, in het geheel niet in overeenstemming met de opvatting daaromtrent van ons volk.

Integendeel, algemeen is men van meening. dat vooral als er kinderen zijn uit het eerste huwelijk, er veel kans bestaat dat de zuster van de vrouw en de broer van den man als