provincies omvattende districten, veel te groot.

De taak van de inspectrice thans ziet zij niet meer in het toezicht op de technischhygienische inrichting van de werkplaats, maar in zorg voor de hygiene in veel ruimeren zin. Bij het onderzoek naar overwerkvergunningen zal zij de sociaal-hygienische eischen tegen de sociaal-economische moeten afwegen. Zich bepalende tot de taak van de inspectrice in de industrie .brengt spr. naar voren dat de mechanisatie en specialisatie van den arbeid een speciale vermoeidheid en een speciale inspanning met zich mee brengen. Zij ziet daarin op den duur een lichamelijk nadeel voor het meisje, dat alleen door een uitgebreid medisch onderzoek over een periode van jaren nader zou kunnen worden bepaald. Spr. stelt de vraag, of het niet goed zou zijn het medisch toezicht uit te breiden, speciaal met vrouwelijke artsen, waarin de meisjes vertrouwen stellen en bij wie zij juist met haar kleine klachten kunnen komen.

Waar de mechanische arbeid ongetwijfeld schade doet aan den geest, hetgeen zich uit in geestelijke apathie en geringe belangstelling na den arbeid, en waar men als ambtenares niets aan doen kan, moet de inspectrice trachten door persoonlijken invloed dingen te bereiken buiten het wettelijk vereischte om.

Groot belang hecht ook deze spreekster aan het instituut van de sociale werkster, die behalve het vertrouwen van de meisjes ook dat van de gezinnen, waaruit zij komen, moet hebben. Alleen de sociale werkster is in staat de .sfeer in de fabriek te verbeteren.

Ook zal men moeten trachten hulpmiddelen buiten het arbeidsmilieu om te vinden. Verplicht vervolgonderwijs, gericht op de voorbereiding voor de gezinstaak, is zeer zeker wenschelijk; een Arbeidsconferentie te Genève was geheel aan dit onderwerp gewijd en in Zwitserland bestaat dit vervolgonderwijs tot 16 jaar.

Na gewezen te hebben op hetgeen de Katholieke Jeugdvereeniging in het Zuiden des lands en de Stichtingen van „Ons Huis" in de groote steden trachten te bereiken, gaf spr. een zeer enthousiaste beschrijving van het prachtige werk in het Clubhuis „De Zeemeeuw" te Rotterdam, dat in hoofdzaak bestemd is voor meisjes, die in de industrie werken. Hier wordt aan de meisjes een aangenaam tehuis geboden waar het opvoedingswerk kan worden voortgezet, dat door het verlaten van de school werd afgebroken, en waar ook de lichamelijke opvoeding niet verwaarloosd wordt. Amateurswerk is dit niet, alles moet geleid worden door vakmenschen, die in alle opzichten boven de meisjes staan. Pas als deze 17 of 18 jaar zijn, wordt een begin gemaakt met het geven van huishoudonderwijs, omdat dan pas de belang¬

stelling in de gezinstaak ontwaakt.

Ten slotte verzocht spr. allen haar te steunen in haar pogingen om het fabrieksmeisje te helpen in die dingen, waarin de wetgeving niet voorziet, en te zoeken naar de juiste middelen om dit doel te bereiken.

Bij de discussie vraagt de inspectrice Mej. Zijlstra, of het niet wenschelijk zou zijn, mede in verband met een eventueele uitbreiding van het aantal inspectrices, meer uniformiteit in het werk der inspectrices te brengen en te trachten haar taak uit te stippelen voor zoover dat binnen het kader van de ambtelijke hierarchie mogelijk is. Mej. Cieremans vindt dit zeer belangrijk, doch zou deze vraagstukken liever eerst in eigen kring willen bespreken.

Had Mevrouw Bakker-Nort reeds eerder nadruk gelegd op de wenschelijkheid van verplicht herhalingsonderwijs, en zoolang dit onmogelijk is, van invoering van de huishoudelijke vakken in de hoogste klasse der lagere school, Mevrouw Wolthers-Arnolli bepleitte het geven van huishoudonderwijs in de fabriekstijd, hetgeen meteen van gunstigen invloed zou kunnen zijn op de vermoeidheid tengevolge van de eentonigheid van het werk.

De Presidente stelde de vraag of de moreele gevaren, die het meisje in de fabriek bedreigen grooter zijn dan elders. Mej. Cieremans, die reeds betoogd had, dat h.i. onzedelijke toestanden niet aan het werk geweten kunnen worden, doch meer het gevalg zijn van het loslaten van zekere moreele normen, antwoordde dat men zou moeten spreken van minder gewenschte zedelijke toestanden „in ons land" en niet „in de fabrieken".

In haar sluitingswoord constateerde de Presidente, dat door deze conferentie prespectieven geopend werden en dat de aanwezigen zeer veel geleerd hadden. Gebleken is dat er op dit terrein nog een groot arbeidsveld voor de vrouw openligt. Ten slotte bracht zij hartelijken dank aan het Bestuur van de afdeeling Utrecht, die met zorg de ontvangst van deze conferentie had voorbereid.

Indien wij de persoonlijke indrukken van deze conferentie samenvatten, zouden wij willen wijzen op drie vragen, die door het gehoorde en besprokene naar voren zijn gekomen, en waar wij ons nog intensief mee zullen moeten bezig houden, wil deze conferentie vruchtdragend zijn, n.1.

Ie. Moet al dan niet gestreefd worden naar uitbreiding van het aantal inspectrices? (Uit de discussies en persoonlijke gesprekken kregen wij den indruk, dat deze vraag toch wel bevestigend beantwoord moet worden); 2. Waar het instituut van de sociale werkster van alle zijden gepropageerd wordt, zou het dan niet wenschelijk zijn te streven naar een