dat bij de bespreking daarvan de gelegenheid wordt geopend, om nog eens een scherp licht te laten vallen op de verouderde bepalingen, die een vernedering voor de vrouwen en een blaam voor ons B.W. zijn.

Kendal. S. van Overveldt—Biekart.

OVER NIEUW-FEMINISME.

(Vervolg.)

Wat Famke bedoelt met „het kwetsen van den man in zijn gepast gevoel van mannelijke eigenwaarde" begrijp ik niet, of het zou moeten zijn, dat wij in hem niet meer onze meerdere zien, maar ons evenwaardig aan hem zijn gaan beschouwen.

Bedenkt Famke wel, dat ons gepast gevoel van eigenwaarde diep gekrenkt wordt door de bestaande vernederende wetten, die ondanks ons herhaald aandringen niet worden veranderd?

Dit is geen noodtoestand ,,al die vrouwen in de bankinstellingen, kantoren en scholen, die daar oud worden zonder ooit het geluk van de liefde van den eigen man, van het eigen kind, van het eigen gezin te hebben gekend", zooals Famke meent.

Ik acht het een zegen, dat de vrouwen van thans, in plaats van werkeloos af te wachten tot en öf ze ten huwelijk gevraagd worden, zich een werkkring kiezen, die haar lijkt. Dit is welbegrepen en goedgeplaatst eigenbelang. Bovendien, wie waarborgt haar, dat ze nog eens een gezin zullen kunnen stichten ?

Zeker, ook ik acht 't het grootste geluk voor de vrouw om gelukkig getrouwd te zijn en eigen kinderen in de armen te kunnen drukken, maar zooals Famke het voorstelt, lijkt het wel of elke vrouw, die niet getrouwd is, zich rampzalig moet voelen en alsof het huwelijk het eenige noodige is voor een vrouwenbestaan.

In het nuttig werkzaam zijn voor de gemeenschap, het moeder zijn over kinderen van andere moeders, het werken voor een ideaal, het volgen van een roeping, vinden zoovele vrouwen een groote voldoening en ook haar geluk. Waarom haar het huwelijk als 't eenige ware geluk voor te spiegelen, waar men niet zeker is, dat dit tot haar komen zal. Famke weet toch zeker even goed als ik, dat de vrouwelijke bevolking veel grooter is dan de mannelijke?

Het achteruitgaan van het aantal huwelijken schrijf ik niet zoozeer toe aan de vermindering der opschuivingskansen voor den man, maar meer nog hieraan: dat de vrouw van thans niet meer trouwt met den eersten den besten om geborgen te zijn, zooals vroeger wel het geval was. Ze heeft haar werkkring, behoeft niet meer af te hangen van ouders, broers, zusters of andere familieleden, zooals vroeger, als ze „bleef zitten". Ze kan door het sluiten van een verzekering voor haar ouden dag zorgen. Men

ziet ook niet meer op een ongetrouwde vrouw neef. Wel, en als straks de ware Josef komt, dan kan het huwelijk er niet anders dan bij winnen, dat de jonge vrouw werkzaam is geweest; geregelden arbeid heeft verricht, waardoor ze aan orde en regel is gaan wennen, haar geest heeft verrijkt, ervaring heeft opgedaan.

Neen, Famke, ondanks Uw vurig betoog zal het U niet gelukken om de vrouwen weer terug te voeren tot den tijd, toen het symbool van de vrouw was de klimop en dat van den man de eik. Die tijden komen nooit weerom. Het is veiliger voor haar om stevig op eigen beenen te staan, ook al is ze in het huwelijksbootje gestapt.

Man en vrouw elkaar steunend als twee volwaardige menschen, als goede kameraden, dat is het, wat de beste waarborgen geeft voor een gelukkig huwelijksleven.

Ik wil eindigen met een citaat uit een artikel van MIEK JANSSEN („Besprekingen over de vrouw", voorkomende in „Zij", maandblad voor de vrouw), die er heel anders over denkt dan Famke:

„Neen, we behoeven niet te treuren, wij vrouwen „van thans, laten we liever juichen om wat we geronnen hebben, het rhythme, het sterke levens„rhythme en de kracht het leven ten volle en waarachtig te kunnen leven. Die kracht, we hebben „haar verkregen door den langen hardnekkigen „strijd, die er aan voorafging, het is een bezit waar„op we trotsch mogen zijn!"

Kendal. S. van Overveldt—Biekart.

MEDISCHE AFVAARDIGING NAAR BANGKOK.

Eenigen tijd geleden besprak de „Locomotief" in een artikel, getiteld „Van het goede te veel" het zenden van afgevaardigden naar het medisch congres te Bangkok.

Zij achtte het in dezen tijd, waar zuinigheid geboden is, onverantwoordelijk om 9 delegatieleden op 's lands kosten naar Bangkok te zenden. Dit had heel wat minder gekund.

De Directeur van den Dienst van Volksgezondheid, dhr van Lonkhuyzen, kwam op tegen de bewering, dat er 9 afgevaardigden voor kosten van het Gouvernement zouden gaan, aangezien het er slechts 5 waren. De andere 4 zijn wel in de officieele delegatie opgenomen, doch komen niet ten laste van den lande.

De „Locomotief" achtte ook 5 te veel, en meende, dat men met 2 had kunnen volstaan, vooral waar de 4 anderen toch reeds van plan waren in ieder geval op eigen kosten te gaan.

VIJF afgevaardigden naar Bangkok en GEEN ENKELE naar Honolulu!

Daarvoor was geen geld beschikbaar en men vond het onnoodig.