Naar ik hoop en verwacht, zullen anderen u categorisch weerleggen en u zeggen, dat: zoolang onze wetboeken de gehuwde vrouwen en moeders nog gelijkstellen met minderjarigen, idioten en minderwaardigen (dus een aanklacht vormen tegen den man, die bijna 100 jaar dezen hoon liet duren, een hoon, die een nationale schande dreigt te worden);

zoolang onze huwelijkswetten niet verbeterd worden, zoodat de moeder, die haar kind met smarten ter wereld brengt, haar kind in zorg en angst, met opoffering vaak van nachtrust en gezondheid groot brengt, met opoffering van eigen wenschen en verlangens opvoedt, medezeggingsmacht krijgt inzake opvoeding en bestemming van dat kind;

zoolang onze misdadige jeugd alleen berecht wordt door mannen;

zoolang de vele misstanden in de maatschappij bestaan, die er thans nog zijn, en waarvan de vrouwen de grootste dupe zijn;

dat het zoolang noodig zal zijn, dat de vrouw in het openbaar — liefst daar, waar van haar woord directe invloed kan uitgaan, — dus vooral in de wetgevende lichamen, opkomt tegen de vele achterstellingen en strijdt voor hare gelijkberechtigheid met den man.

En, al is haar geluid op het oogenblik niet machtig — zoudt u, geachte hoofdredacteur niet de eerste zijn, om haar van onvrouwelijkheid te beschuldigen, indien haar geluid wèl machtig.was? — het geluid is er en zal niet nalaten, zacht maar gestadig te wijzen op de onbillijkheid, de onrechtvaardigheid èn de onnoozelheid van het feit, dat de eene helft van de maatschappij maar altijd bedild zou moeten worden door de andere — volstrekt niet betere — helft. En dan zal er eindelijk eens licht komen in de duisternis, die nog vele mannen omhult, waardoor zij niet begrijpen kunnen (willen?), dat ook wij, vrouwen, ongehuwd of gehuwd, het recht willen hebben op eigen persoonlijkheid met al zijn consequenties, en dat niet ten deele, mondjes-maat toegemeten, maar geheel. Dat wij dus willen hebben récht op eigen arbeid, op het in ontvangst nemen van eigen verdiend geld; dat wij dat eigen verdiende geld willen gebruiken op de wijze, die wij goed en dienstig oordeelen. En of de vrouw gehuwd is of niet, doet tot de zaak zelve niets af; alleen zal de gehuwde vrouw in overleg met haar man, de behoeften van het gezin bepalen en daarmede den levensweg, dien zij heeft te gaan. 99 pet. toch van de gehuwde vrouwen zal alleen, als noodzaak dwingt, arbeid buitenshuis gaan verrichten. U bestrijdt dat recht op arbeid van de gehuwde vrouw en daarmede maakt u een fout, want u kunt en moogt hoogstens de misstanden bestrijden, die het gevolg zijn van een verkeerd hanteeren van dat reeht; bij die bestrijding vindt u ons aan uwe zijde, 't Recht van arbeid echter van de gehuwde vrouw moet onaantastbaar zijn. De

gehuwde vrouw en moeder wenscht niet langer het onmondige kind, de ledepop te zijn, die de man en

de wet van haar wenschen te maken.

* *

i*

Ook u kunt het niet wenschen, dat de gehuwde vrouw, die evengoed behoefte heeft aan ontspanning na haar vaak enerveerend laveeren tusschen de dikwijls tegenstrijdige belangen in het gezin, haar tobben met geldzorgen enz., die ontspanning alleen zoekt in tearoom of anderzins, in stede van in rustigen en rustgevenden arbeid, indien zij persoonlijk daaraan behoefte heeft en het gezin er mee gebaat is. Is dat niet juist het heele groote voorrecht van den man, dat hij, welke zorgen hem ook mogen kwellen, in zijn arbeid, waarbij hij zich concentreeren moet, vergetelheid vindt?

De vrouwen van thans zijn anders dan die van voorheen; dat feit hebben wij te aanvaarden, maar het houdt niet vanzelfsprekend in, dat het gezin en het huiselijk milieu er daarom op achteruit gegaan zijn of op achteruit zouden gaan. Naar mijn meening kan de vrouw van thans, die bewuster leeft, een flinkere hulp voor haar man, voor haar kinderen zijn. De achteruitgang van het gezinsleven is te wijten aan velerlei factoren, waarvan er o.a. eenige zijn: de sport, het lidmaatschap van vele jeugdvereenigingen, die de kinderen uithuizig maken, schoolreizen enz.; zaken dus, die aan den eenen kant goed zijn, maar die fnuikend werken op de rustige sfeer in huis. Natuurlijk zijn er helaas ook gezinnen, waar Ma gaat dansen en Pa zijn vreugde elders zoekt, maar gelukkig behooren die nog tot de uitzonderingen.

De verzuchting van den Engelschman naar meer permanent wives vindt weerklank in de talloos meerdere malen geuite verzuchting naar meer permanent husbands.

Maar hiermede kom ik op een terrein, dat u maar even aanstipt, waarbij u de vrouwen niet alléén de schuld van den achteruitgang in zeden enz. wilt laten dragen. Wij zullen daarover verder zwijgen en alleen naar voren brengen dat wij nu nog in een overgangsstadium verkeeren. Met de nieuw-verworven meerdere vrijheid van beweging zijn — en worden — zooals altijd bij nieuwigheden — excessen begaan.

Het evenwicht zal ongetwijfeld ook hierin wederkeeren — op die verwachting geeft 't normale ger zonde verstand van de vrouw recht —, maar dat evenwicht zal er misschien anders uitzien, dan u zich voorstelt en ongetwijfeld zal het zijn eigen goede

zijde, zijn eigen bekoring hebben.

* *

*

En nu nog een enkel woord over de vrouw in den Volksraad, waar mijn geheele betoog eigenlijk om begonnen is.