VROUWEN ALS MIJN ARBEIDSTERS.

Dhr. W. T. Rees, mijnwerker in South Wales, die kortelings uit Rusland was teruggekeerd, zoo meldt het orgaan der „Open Door International", vertelde, dat hij versteld had gestaan van de massa's vrouwen, die hij zag werken in de Gerlovka mijnen in de Donetz Basin en over het feit, dat deze er allen even gezond en sterk uitzagen.

Deze vrouwen deden zoowel het eenvoudige werk als wel dat, waarvoor eenige ontwikkeling geëischt werd.

En dit alles gebeurde ondanks dat Rusland eveneens zijn goedkeuring had gehecht aan de bepaling, dat vrouwen niet mochten worden toegelaten in de mijnen, welke beslissing genomen werd in de 19e zitting van de Internationale Conferentie van den Volkenbond.

Op zijn vraag, hoe het mogelijk was, dat zij in de mijnen durfden werken, terwijl dit bij wet verboden was, kreeg hij ten antwoord, dat zij lichamelijk volkomen geschikt waren om het zwaarste werk in de mijnen te verrichten en dat zij naast den man wenschten te arbeiden en dat zij er aanspraak op maakten om aan elk karwei te mogen deelnemen, ongeacht, dat ze tot de vrouwelijke sexe behoorden.

Op de vraag of het samenwerken van mannen en vrouwen in de mijnen de onzedelijkheid niet in de hand werkte, legden de vrouwen er den nadruk op, dat de sexueele instincten minder opgewekt worden, als men hard werkt.

Dhr. Rees verklaarde, dat verre van dat het werk er minder door geworden is, omdat er vrouwen aan meearbeiden, dit er bij gewonnen heeft en dat de vrouwen er sterk en goedgebouwd uitzagen en wat geschiktheid betrof deze meer dan 50 % bedroeg van de geschiktheid der mannelijke mijnwerkers in de Britsche mijnen.

Men ziet uit het bovenstaande weer, dat men niet moet generaliseeren en spreken van mannenarbeid en vrouwenarbeid. Er zijn mannen, die physiek minder waard zijn dan een vrouw en alleen geschikt voor lichte werkjes, terwijl er stoere, sterke vrouwen zijn, die de zwaarste arbeid kunnen ver¬

douwen. Laat ieder individu toch de vrije keus en dring de vrouw geen speciale voor haar bestemde baantjes op, die ze zonder liefde, zonder animo verricht, omdat ze liever iets anders had gekozen.

Het in het leven roepen van de wetsbepaling, dat de vrouwen niet in de mijnen mogen werken, is goed bedoeld, maar zooals zoovele beschermende wetten voor de vrouw : ze belemmeren haar in haar broodwinning. Ze stempelen haar in de oogen van den werkgever tot een minderwaardige kracht, die hij vermijdt in dienst te nemen.

Zoo is het ook het geval met het verbod van nachtarbeid voor vrouwen, waaronder wordt verstaan de arbeid van 11 uur 's avonds tot 8 uur 's morgens. In het restaurantbedrijf b.v., waar het dikwijls veel later wordt dan 11 uur, is het heel natuurlijk dat de vrouwelijke kellners worden afgeschaft en dus broodeloos gemaakt, want zij zouden na 11 uur moeten worden vervangen door mannelijke, wat veel te omslachtig is voor den werkgever.

Zoo kan een wetsbepaling, die goed bedoeld is, in zijn consequenties alles behalve gunstig zijn voor de personen, waarvoor ze in het leven zijn geroepen. Ze worden dan ontdoken, of men maakt de betrokkenen broodeloos.

Dat men toch inzie, dat „vrij laten" van het uitoefenen van welken arbeid ook het eenige ware standpunt is, dat de overheid en de particuliere werkgever mogen innemen.

Kendal.

S. v. O.-B.

DE HELPENDE HAND VAN DE VROUW.

Nu de moeilijkheden zich in Italië opstapelen, wordt er van alle zijden een beroep gedaan op de vrouwen. Op haar komt het thans aan, wil het land' zich onder de dreigende sancties van den Volkenbond staande kunnen houden.

De regeering roept haar medewerking in, maant haar tot zuinigheid, verbiedt haar het gebruik van buitenlandsch fabricaat, wat het goud naar het buitenland doet vloeien.