dat bedrag, kan putten en de eventueele rest aan den werknemer moet worden uitgekeerd.

De werkgever kan de overeenkomst verbreken, wanneer de werknemer daden pleegt of eigenschappen vertoont, zoodanig dat niet gevergd kan worden dat de overeenkomst wordt doorgezet, zooals misleiding, diefstal, mishandeling, beschadiging, weigerachtigheid om bevelen op te volgen.

Ook de werknemer kan de overeenkomst verbreken als redelijkerwijze niet gevergd kan worden, dat hij die doorzet, b.v. als het loon niet wordt betaald, als niet voldoende arbeid wordt verschaft, mishandeling enz. of als hij door ziekte buiten staat is de bedongen arbeid te verrichten.

In deze gevallen kan het contract zoowel onmiddellijk worden verbroken, als ontbonden worden door den rechter. Bij onmiddellijke verbreking om dringende redenen moet dadelijk na het feit aan de andere partij kennis worden gegeven van de verbreking.

De schadeloosstelling bij onrechtmatige verbreking bedraagt voor den werknemer het loon dat verschuldigd is over den opzeggingstermijn, die in acht zou moeten worden genomen, verhoogd met 5% rente. Indien extravergoeding voor geleden schade wordt verlangd, is dit een gewone vordering^ die ingediend behoort te worden voor den residentierechter. Iedere vordering vervalt na 6 maanden. Het geval dat de werknemer door den arbeid ziek wordt of verminkt, wordt niet financieel bij deze arbeidswet geregeld, geen bepalingen komen daaromtrent in het arbeidscontract voor.

Hiermede was spreekster aan het einde van de reeks voordrachten gekomen en de voorzitster heeft haar recht hartelijk, namens alle leden, die van deze leerrijke avonden geprofiteerd hebben, bedankt.

HET BEZOEKRECHT.

In het „Algemeen Indisch Dagblad" van 10 Maart j.1. werd het volgende geschreven over het recht om bij echtscheiding de kinderen te mogen bezoeken of bij zich te hebben van de(n) vader of moeder aan wie(n) de kinderen bij scheiding niet werden toegewe¬

zen. Wij laten het hier in zijn geheel volgen, met het stuk, dat de Heer Mr. R. van Hinloopen Labberton, President van de Weeskamer te Batavia, naar aanleiding van dit artikel in het Algemeen Indisch Dagblad schreef en het antwoord, dat de medewerker van het Algemeen Indisch Dagblad hierop weder gaf.

Het lijkt ons van zeer veel belang, dat onze leden kennis nemen van hetgeen deskundigen over dit onderwerp schrijven.

Het is eene ernstige leemte in onze wet. dat ingeval van echtscheiding, aan den vader of moeder, die niet met de voogdij belast is, nergens het recht is toegekend om geregeld zijne of hare kinderen te zien of met hen verkeer te onderhouden.

Men wilde alles aan het verantwoordelijkheidsgevoel van den met de voogdij belasten ouder overlaten.

Daarnaast doet de Hooge Raad voor afwijzing van het bezoekrecht een beroep op den aard der voogdij, omdat in erkenning van het bezoekrecht een verdeeling van de voogdij of ouderlijke macht over beide ouders zou zijn gelegen, terwijl toch een dergelijke „gedeelde opdracht lijnrecht ingaat tegen het systeem der wet".

In de laatste druk (1936) van Mr. C. Assers „Handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch burgerlijk recht" levert de bewerker, Prof. Mr. P. Scholten, op dit standpunt een zeer afdoende critiek.

Toekenning van een bezoekrecht is ook o.i. veeleer een beperking van de ouderlijke macht of voogdij dan een verdeeling dier macht over twee en waarom zou zulk een beperking in strijd zijn met het karakter dier macht ?

De wet dient den natuurlijken band tusschen ouders en kinderen zooveel mogelijk te eerbiedigen en niet den vader of moeder te beletten geregeld zijn of haar eigen kinderen te bezoeken.

Dit klemt te meer, nu thans in het wetboek gebroken is met het stelsel, dat in den regel de kinderen worden toegewezen aan dengene der echtgenooten, op wiens verzoek de echtscheiding is uitgesproken.

De raad van justitie is geheel vry om te beslissen, aan wien der ouders