in den andersdenkende te waardeeren? Wij bewonderen van ganscher harte den mannenmoed (de uitdrukking is van den spreker), waarmee de Gereformeerde vrouwen deze kolossale som bijeengebracht hebben, maar zouden er aan toe willen voegen, dat wy ook het vrouwelijke geduld en het vrouwelijke doorzettingsvermogen, die daarvoor noodig waren, niet onderschatten!

Dien Mannenmoed leggen ook de vrouwen aan den dag, die zich zelfstandig een weg door het leven leeren banen en financieel op eigen beenen staan. Ook de vrouwen, die haar man helpen in beroep en bedrijf en die dan ook geen werk verrichten, dat uitsluitend voor vrouwen is bestemd (denk eens aan het werk op de boerderij!) — Het eerste nu mag niet, het laatste wel, want dan is het de man, die het werk opdraagt aan de vrouw en daarmee heeft het dan meteen een brevet van goedkeuring verworven. Zelfstandige vrouwenarbeid wordt echter van deze zijde uit den booze geacht.

„Toch zal het wel eens voorkomen, aldus Exc. de Vries, dat in later dagen een buitengewoon wetenschappelijke of mannelijke vrouw zitting zal nemen in een der besturende Colleges van de Vrije Universiteit." — Wetenschappelijk moet deze vrouw zeker zijn, maar waarom mannelijk ? Zij moet daar juist 'hare vrouwelijke eigenschappen ten toon spreiden; die uitstekende vrouwelijke eigenschappen, die maken, dat in het huishouden alles zoo goed voor mekaar komt. Dat zal die besturende Colleges en dat kan de geheele maatschapppij zoo ten goede komen.

Exc. de Vries is daar echter ganschelijk niet van overtuigd, want hij „verheugt zich telkens als een politieke of een juridische vrouw in het huwelijk treedt en dan het openbare pad verlaat".

Nu zijn er twee dingen mogelijk: er gaat wèl een invloed ten goede van de vrouw uit en dan zal die en in het gezin en in de maatschappij tot uiting komen of er gaat géén invloed ten goege van haar uit en dan is het bedenkelijk om haar zoo'n overwegenden invloed op de opvoeding der kinderen te geven, zooals in de practijk van het

leven gebeurt. Daar dient men dan ook oogenblikkelijk mee op te houden, want als Exc. de Vries denkt, dat men daarbij genoeg heeft „aan de vrouwelijke zachtheid en teederheid, waarin de vrouwen uitblinken boven den man", dan slaat hij de plank toch ten eenenmale mis. — Als men ergens mannenmoed en mannenflinkheid voor noodig heeft, dan is dat wel tegenover een bende lastige kinderen. Er is zoo juist in ons land een campagne geopend tegen de toenemende baldadigheid van de jeugd. Degenen, die in dat opzicht het meeste kunnen bereiken, zijn flinke, zelfstandige moeders, die door de opvoeding, welke zij genoten hebben, in staat zijn zelfstandig te denken en zelfstandig te handelen en die ook geestelijk opgewassen zijn tegen de opgroeiende jeugd. Want de tijd, dat aan ieder argument kracht werd bijgezet, is voorbij, al doen sommige landen nog zoo hun best om dien te doen herleven.

Men moet geestelijk en zedelijk overwicht hebben om te kunnen leiden en dat krijgt men niet gemakkelijk, als men slechts een „hulpe" is en dus in een ondergeschikte positie verkeert. De jonge menschen hebben dat gauw genoeg door en het ouderlijk gezag, dat in vroeger jaren voornamelijk berustte op lichamelijke tuchtiging, raakt meer en meer zoek.

Wij achten dus de woorden van Exc. de Vries in hooge mate uit den tijd. Gelukkig echter zijn er nog wel Gereformeerden, die een andere meening zijn toegedaan ten opzichte van de Vrouwenbeweging en dan denken wij in de eerste plaats aan de uiting van een Gereformeerde vrouw (en niet zoo'n erg onbelangrijke!), n.1. wijlen Mej. H. S. S. Kuyper, dochter van den „Geweldige", wier slotwoord van een lezing, welke zij omstreeks 1929 in Breda hield voor den Christen Vrouwenbond, wij tot het onze willen maken:

De ziel der vrouw is ontwaakt. Geen macht ter wereld brengt haar weer in den staat van onbewustheid terug".

M. Scheffer-van Lingen Uit „De Liberale Vrouw".