waarbij 20 verschillende vereenigingen zijn aangesloten.

Om een indruk te geven van de algemeenheid der ontstemming, willen wij een aantal der hierbij aangesloten Vereenigingen opnoemen. Deze zijn o.a. de Ned. Ver. voor vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap; Nat. Ver. v. Vrouwenarbeid; Ver. v. Vrouwen met Academische Opleiding; Ned. Unie der Ned. Soroptimistclubs; Ned. Ver. v. Vrouwen werkzaam in Bedrijf en Beroep; Ned. Ver. v. Vrouwelijke Artsen; Nat. Bond v. Verpl.; Centrale Bond v. P.T.T. personeel; Bond v. Ned. Onderwijzers; Bond v. Onderwijzeressen bij het voorbereidend Onderwijs; Algemeene Ned. Bond v. Huispersoneel; Ned. Ver. v. Vroedvrouwen; Ver. Onderlinge Vrouwenbescherming; Ned. Ver. v. Sexueele Hervorming; Commissie tegen Achterstelling van Ongehuwde Rijksambtenaren; Wereld-vrouwencomité tegen oorlog en fascisme; Vrouwenbond v. Vrede en Vrijheid; Bond v. Sociaal-Democratische Vrouwenclubs; Vrijzinnig Democratische Vrouwenclubs; Vrouwengroep van de Liberale Staatspartij De Vrijheidsbond.

Dit Comité heeft gemeend den inhoud van dit voorontwerp van wet ter kennis te moeten brengen van het Nederlandsche publiek, en heeft daarom in een brochure een overzicht gegeven van de voornaamste bepalingen van dit ontwerp en de te verwachten gevolgen, wanneer dit voorontwerp onverhoopt wet mocht worden.

Bovendien heeft dit Comité zich met een adres tot de commissie uit den Hoogen Raad van Arbeid, die advies zal moeten uitbrengen over dit voorontwerp van wet, gericht, waarin een uitvoerige uiteenzetting wordt gegeven van de bedenkingen en grieven, die er bij tallooze Nederlanders, mannen zoowel als vrouwen, tegen de strekking van dit voorontwerp bestaan.

„Het doel", zoo schrijft men o.a. in dit adres, „van het wetsontwerp is de bescherming van het gezin tegen de vrouw, die zich aan haar „naar natuurlijk bestel" aangewezen taak onttrekt en zich een andere werkkring zoekt in ondernemingen in den zin van Art. 1 der Arbeidswet 1919 en daarmee door dit wetsontwerp gelijkgestelde beroepen.

Wij meenen, dat uit dien hoofde deze wet overbodig is. Haar grondslag immers is een ondeugdelijke, aangezien de in dit wetsontwerp bedoelde gezinsmoeders geen werk zoeken om zich van haar huiselijke plichten te bevrijden, maar slechts dan naast haar taak als huisvrouw nog ander werk aanvaarden, als gezins- of familiebehoeften haar daartoe dringen. Bij den door dit wetsontwerp verboden arbeid immers zal zelden het werk zelf het gehoor geven aan een roeping beteekenen en door de vrouw worden begeerd ten koste van haar gezinstaak. Terwille van enkele uitzonderingen behoeft geen wet met een weidsch en kostbaar apparaat van controle, opsporing en rechtspraak in meerdere instanties in het leven te worden geroepen.

De Minister, spekende van het arbeiden van de gehuwde vrouw als van een sociaal euvel, heeft nagelaten een onderzoek in te stellen naar de oorzaken daarvan, en evenmin aandacht gewijd aan de uitkomsten van hier te lande en in het buitenland (o.a. in de Vereenigde Staten) gehouden enquêtes waaruit overduidelijk is gebleken, dat gezinsmoeders niet uit voorkeur voor beroepsarbeid buitenshuis gaan of blijven werken, maar bijna steeds om der wille van gezins- of familiebelangen.

Ontbreken voor een wettelijke regeling als deze dus reeds de zoo noodzakelijke feitelijke gegevens, dan valt daarnaast te constateeren, dat deze wet:

le. haar doel deels niet bereikt, deels

voorbijstreeft;

2e. dat zij onrechtvaardig is, doordat zij gelijke gevallen ongelijk behandelt;

3e. dat zij het algemeen belang schaadt;

4e. dat zij het gezin niet hooghoudt,

maar dreigt neer te halen;

5e. dat zij een omvangrijke en kostbare taak oplegt aan de Overheid en haar organen, waarvan de moeite en de kosten de te verkrijgen winsten verre zullen overtreffen.

In de toelichting laat men zien, hoe de wet haar doel, n.1. de bescherming van het gezin, niet bereikt of voorbij streeft, doordat juist daar waar de man als natuurlijke kostwinner te kort schiet en de gezinnen, doordat zij arm