zijn, het meest de werkzaamheid en tegenwoordigheid van de vrouw binnenshuis noodig hebben, zij vrij buitenshuis mag arbeiden.

Als het gaat om de bescherming van het gezin, dan zouden in de eerste plaats deze vrouwen in huis gehouden moeten worden en b.v. een gezinsfonds gesticht moeten zijn, om te voorzien in deze noodtoestanden.

Bovendien wijkt het principe van den Minister wel voor de economische belangen van het bedrijfsleven, maar de motieven van economischen of moreelen aard der vrouwen, mogen wel genegeerd worden. Respectabel is n.1. volgens den Minister slechts dan de arbeid van de vrouw, als zij haar in de kostwinning te kort schietenden echtgenoot vervangt.

Behalve in geval van broodnood heeft dus de vrouw geen eerbiedwaardig motief, als zij de dubbele taak aanvaardt. Dan valt zij onder de verwerpelijke categorie, die zich „onttrekt" aan haar natuurlijke plicht. Het steunen van ouders, de verzorging van jongere broers en zusters verdient geen aandacht, noch eerbied. Het is dus een sociaal euvel, als de vrouw meehelpt om de toekomst van een gebrekkig kind te verbeteren, of om een begaafd kind de hem toekomende opleiding te verschaffen, of om het maatschappelijk opklimmen van het gezin te bevorderen !

Beroepen, die groote uithuizigheid zelfs gedurende den nacht medebrengen, als dat van baker en vroedvrouw, vallen geheel buiten den greep der wet. Behoeven haar gezinnen geen bescherming ? zoo vraagt men.

De wet is onrechtvaardig, mede doordat bij de vaststelling van het normale gezinsinkomen enkel rekening wordt gehouden met eenvoudige arbeidersgezinnen. Waarom hebben de andere onder deze wet vallende categorieën niet evenzeer het recht te eischen, dat naar hun behoeften, en hun wijze van leven een ander minimum wordt gesteld aan gezinsinkomsten, beneden hetwelk voor den arbeid der vrouw geen vergunning noodig is?

Wordt ook wel in het oog gehouden, dat niet beslissend is, wat de man verdient, maar wat hij het gezin ter beschikking stelt?

Waarom keert zij zich niet tegen andere oorzaken van gezinsverwaarloo-

zing, maar alleen tegen eerlijken arbeid, waarbij, ingeval het gezin daaronder lijdt, dit meest met bloedend hart wordt gedragen?

Deze wet schaadt het algemeen belang, dat gebaat is bij energie-ontplooiing van alle leden der gemeenschap. Het opstuwen van het gezin is voor de geheele volkskracht van te veel belang, om daarop een domper te mogen zetten, hetgeen door deze wet met haar nivelleerende werking gedaan wordt. Geen gezin mag boven een vastgesteld niveau uitkomen tenzij door arbeid van den man. Waarom moet een energieke vrouw het afglijden van haar gezin naar het wettelijk niveau lijdelijk aanzien, terwijl haar de krachten geschonken zijn, om het peil te handhaven?

Schadelijk mag deze wet ook genoemd worden, bezien uit moreel oogpunt, want zij kan en zal voeren tot schijnscheidingen en tot onwettige verhoudingen, welke niet gekeerd worden, doordat de wet ook hier concubinaat met huwelijk gelijkstelt. Men heeft hier het oog op de bepaling, waarbij op den werkgever de verplichting gelegd wordt te zorgen, dat hij geen vrouw in dienst heeft, die volgens de wet niet mag arbeiden. Bij overtreding kan hij gestraft worden. Hetgeen bepaald is ten aanzien van den arbeid der gehuwde vrouw, zal evenzeer gelden voor den arbeid van een vrouw, die in vrijhuwelijk (z.g.n. concubinaat) leeft.

Deze bepaling, op zichzelf reeds zonderling in een wet, die het gezin wil beschermen, maar aldus ook onwettige verhoudingen onder haar beschermende vleugelen neemt, zal voeren tot hoogst onverkwikkelijke navorschingen.

De werkgever zal zich moeten bemoeien met persoonlijke verhoudingen, waaronder zijn personeel leeft. Men denke zich even in, waartoe dit in de praktijk aanleiding zal geven !

Deze wet, die voor alles het gezin wil behoeden, tast tegelijk de heiligheid hiervan aan, door aan tal van ambtenaren, wellicht zelfs aan geheele colleges als de Bedrijfsraden het recht te geven de meest teere gezinsaangelegenheden te onderzoeken en definitief te beslissen. Niet de echtgenooten zelf, maar overheidsorganen zullen bepalen, of de ouders, of de onverzorgde broeders en zusters der vrouw door haar