10e Jaargang

SEPTEMBER 1938

No. 9

Maandblad van de

NEDERLANDSCH-INDISCHE VEREENIGING VOOR VROUWENBELANGEN EN GELIJK STAATSBURGERSCHAP.

INHOUD:

Bij het 40-jarig Regeeringsjubileum. — Uit den Volksraad. — Rekest. — De Gemeenteraadsverkiezingen. — De vrouw en de Politiek. — Vrouwen in Staatsbetrekkingen en kerkelijke functies. — Het reoht van de werkende vrouw in Noorwegen om te huwen. — Over de Vrouw van Hier en Elders.

BIJ HET VEERTIG-JARIG REGEERINGSJUBILEUM.

Zes September van dit jaar is het 40 jaar geleden, dat Onze Koningin Wilhetmina Haar hooge ambt aanvaardde, tot Koninginne van het Nederlandsche Rijk gekroond werd.

Op dien datum in het jaar 1898 legde zij den eed af op de Grondwet.

De ouderen onder ons herinneren zich nog de groote feestvreugde, die er toen alom heerschte en de geestdrift, waarmee men de jonge, achttienjarige, lieftallige Wilhelmina den troon van het Koninkrijk der Nederlanden zag bestijgen.

Het Jonge Meisje, dat als laatste afstammelinge van het roemrijke geslacht der Oranjes, zich op zoo jeugdigen leeftijd geplaatst zag voor de aanvaarding van een taak, die schier

te zwaar leek voor haar tengere schouders ; maar die Zij volbracht heeft op waardige en recht Koninklijke wijze, zoodat Zij naast de liefde, waarmede gansch het volk zijne jonge Koningin vereerde, ook de hoogachting en sympathie mocht oogsten, niet het minst van de hooggeplaatsten in den lande, die nauw met haar samenwerkten.

Treffend waren de woorden, door Onze Koningin tot ons Volk gesproken op 6 September 1898 vóór Haar eedsaflegging, die zij aldus eindigde:

„Mijn innig geliefde Moeder, aan Wie Ik onuitsprekelijk veel verschuldigd ben, gaf Mij het voorbeeld van een edele en verhevene opvatting deiplichten, die nu op Mij rusten.

Ik stel Mij tot levensdoel, dat voorbeeld na te volgen, te regeeren zooals van een Vorstin uit het huis van Oranje wordt verwacht. Aan de Grondwet getrouw wensch Ik den eerbied voor den Nederlandschen naam en de Nederlandsche vlag te bevestigen. Ik wensch bij het Opperbestuur over de Bezittingen en Koloniën in Oost en West rechtvaardigheid te betrachten en naar mijn vermogen bij te dragen tot verhooging van Uw stoffelijk en geestelijk welzijn.

Ik hoop en verwacht dat Uw aller steun, in welken ambtelijken of maatschappelijken werkkring binnen of buiten het Koninkrijk Gij zijt geplaatst Mij daarbij nooit ontbreken zal.

Op God vertrouwende en met de bede, dat Hij Mij sterke, aanvaard Ik de regeering".

En hoe Zij Haar levensdoel getrouw gebleven is, wij weten het na al die jaren, ook hoe Zij bij Haar moeilijke