man. Gelijkwaardigheid en andersoortigheid zijn zeer wel vereenigbare begrippen.

Natuurrechtelijk behoort de vrouw bij uitstek in het gezin. Iedere poging in wetgeving en levenspraktijk, om afbreuk te doen aan de familiale voorbestemming en roeping der vrouw, stuit bij de Katholieken op onwrikbaar verzet. Die afbreuk immers komt neer op afbraak van het gezin, en afbraak van het gezin beteekent ontwrichting van maatschappij en staat.

Er zijn er, die deze gedachte — dus dat de vrouw bij uitstek in het gezin haar maatschappelijke en staatkundige taak vindt — als vernederend voor de vrouw beschouwen. Zij zou een stempel van minderwaardigheid op de vrouw drukken.

Hoe miskent deze interpretatie de hoogheid en het gewicht der vrouwelijke gezinstaak !

Er is werkelijk niet veel nadenken voor noodig om te beseffen, dat de vrouw van het gezin uit de heele samenleving, den staat incluis, doordringt en beïnvloedt. Dat een vernederende en minderwaardige plaats noemen, komt aan spr. weinig minder dan een godslastering voor.

Een vraag van actueel belang en passend in deze vergadering, is deze : Hoe staan de Katholieken tegenover het vrouwenkiesrecht ?

Alvorens tot beantwoording ervan over te gaan, dient deugdelijk vastgesteld te worden, dat vraag noch beantwoording losgemaakt kunnen worden van de omstandigheden waaronder ze wordt gesteld, respectievelijk gegeven.

Spr. bedoelt hiermede, dat men het vrouwenkiesrechtvraagstuk niet moet beschouwen buiten het kiesrechtprobleem in zijn geheel. Of men vóór of tegen vrouwenkiesrecht is, hangt ten nauwste samen met de vraag of het geldende kiesrecht sociaal dan wel individualistisch is. In Katholieken kring geeft men als logisch sequeel van de structuur der samenleving — die niet uit individuen, maar uit kernen en groepen is samengesteld — algemeen de voorkeur aan sociaal kiesrecht. Immers, in een stelsel van sociaal kiesrecht zou algemeen en individueel vrouwenkiesrecht kwalijk passen. Al¬

gemeen en individueel mannenkiesrecht echter evenzeer.

Wij hebben echter geen sociaal kiesrecht, in Nederland niet, in Indië ook niet. Als erfenis van de liberale staats- en maatschappijleer hebben wij individualistisch kiesrecht behouden en meer en meer uitgebouwd.

Dit nu als feitelijk gegeven aanvaardend, krijgt het vraagstuk van het vrouwenkiesrecht een geheel ander aspect en luidt de vraag : Moet men in een stelsel van individualistisch kiesrecht dit geven aan den man en het onthouden aan de vrouw ?

Geen beginselkwestie.

Terdege dient hierbij in het oog te worden gehouden, dat het voor de Katholieken op zichzelf geen beginselkwestie is. Men kan, steunend op hetzelfde principe, zoowel vóór als tegen zijn. Het is een kwestie van afweging der vooren nadeelen. Bij den een valt de doorslag aan deze, bij den ander aan gene zijde.

Nu is het merkwaardige, dat juist de tegenstanders er telkens een beginselkwestie van trachten te maken.

Herhaaldelijk geven zij te verstaan, dat wij, Katholieken, principiëel tegen vrouwenkiesrecht moeten zijn, omdat wij het gezin als de kern van maatschappij en staat beschouwen en de gezinsbescherming als een der hoofdmomenten onzer staatkunde proclameeren. „De vrouw hoort thuis in het gezin".

Zij hebben er te weinig idéé van, dat men, op grond van de door hen aangevoerde motieven, juist vóór vrouwenkiesrecht kan zijn. De leus, dat de vrouw thuis in het gezin behoort, heeft onder de meeste mannen een uitbundig succes. Maar zij zien niet in, dat die leus in het vraagstuk, omtrent het vrouwenkiesrecht niet als argument kan dienen. De gezinstaak van de vrouw behoeft immers het minst niet in het gedrang te komen door aan de vrouw kiesrecht toe te kennen. Ten eerste beteekent passief vrouwenkiesrecht geenszins, dat iedere vrouw en uitgerekend iedere huismoeder in een gemeenteraad of in 'n openbaar college terechtkomt, evenmin als het passief mannenkiesrecht dit beteekent voor iederen man en uitgerekend voor iederen huisvader.