UIT HET MOEDERLAND.

Vrouwelijke wethouders.

Van deze 13105 raadszetels zijn er 2211 door wethouders ingenomen, onder wie 5, of 0.22 procent, vrouwelijke, n.1. 1 R. K. St. van de 901, d.i. 0.11 procent; 3 S. D. A. P. van de 178, d.i. 1.68 procent, en 1 Liberaal van de 170, d.i. 0.59 procent.

Over de verschillende provincies verdeeld, worden vrouwelijke raadsleden gevonden in:

Groningen (totaal 741) 7, n.1. 1 C.P.N., 5 S.D.A.P. en 1 onafh., of 0.94 procent; Friesland (totaal 630) 5 t.w. 2 S.D.A.P., 1 Lib., 1 V. D. en 1 onafh., of 0.79 procent; Drenthe (totaal 460) 3 S.D.A.P., of 0.65 procent; Overijsel (totaal 823)

5 S.D.A.P., of 0.60 procent; Gelderland (totaal 1492) 10, n.1. 1 C.H.U., 1 R. K. St.,

6 S.D.A.P., en 2 onafh., of 0.67 procent; Utrecht (totaal 810) 8, n.1. 1 R. K. St., 5. S.D.A.P., 3 Lib., 1 V. D. en 1 onafh., of 0.98 procent; Noord Holland (totaal 1563) 30, t.w. 1 C.H.U. 1 C. P. N., 21 S.D.A.P., 3 Lib., 1 V. D. en 3 onafh., of 1.92 procent; Zuid Holland (totaal 2241) 14, n.1. 1 R. K. St., 1 Rev. Soc. 11 S. D. A. P., en 1 Lib., of 0.62 procent; Zeeland (totaal 1082) 9, t.w. 3 R. K. St., 1 S. D. A. P., 3 Lib., en 2 V. D., of 0.83 procent; Noord - Brabant (totaal 1887) 4. n.1. 3 R. K. St., en 1 S.D.A.P., of 0.21 procent; en Limburg (totaal 1376) 7, t.w. 5 R. K. St., 1 S.D.A.P., en 1 onafh., of 0.50 procent.

Slechts in één provincie, n.1. in Noord - Holland, komt het aantal vrouwelijke raadsleden dus boven de 1 procent van het totaal aantal leden van gemeenteraden.

De vrouwelijke wethouders worden gevonden:

1 S.D.A.P. in Drenthe (totaal 70), dus 1.42 procent; 1 S.D.A.P. in Gelderland (236 in totaal) dus 0.42 procent; 1 S. D. A. P. in Z. Holland (totaal 377), dus 0.26 procent; 1 R. K. St., en 1 Lib. in Zeeland (219 in totaal) dus 0.91 procent.

Hoewel men in Holland met deze cijfers nog niet geheel tevreden is, kunnen zij voorloopig voor Indië tot voorbeeld strekken, aangezien hier in Indië, in dit opzicht nog geheel niets bereikt werd.

Over de vrouwen in de gemeenteraden in Holland komen wij in het volgende maandblad nog terug.

NIEUWE VROUWELIJKE HOOGLEERAAR IN NEDERLAND.

In „Vrouw en Gemeenschap" lezen wij, dat Mejuffrouw dr. C. G. van Arkel werd benoemd tot hoogleeraar aan de universiteit te Amsterdam. Zij werd in 1902 te Haarlem geboren. Na aldaar de H.B.S. afgeloopen te hebben, ging zij studeeren aan de universiteit te Amsterdam, waar zij in 1924 het apothekersexamen aflegde. Daarna werd zij achtereenvolgens assistente bij prof. P. v. d. Wielen en prof. dr. G. Hondius; in 1928 werd zij tot conservator van het Laboratorium voor Artsenijkunde benoemd. Het jaar daarop promoveerde zij tot doctor in de wis- en natuurkunde op een proefschrift, getiteld: „Oleum Jecoris Aselli cum Jodeto ferroso". Conservator van het genoemde laboratorium is zij tot 1936 gebleven; toen werd zij tot lector in de pharmaceutische scheikunde benoemd; dit lectoraat is thans in een buitengewonen hoogleeraarszetel veranderd, nadat prof. van der Wielen den wensch kenbaar had gemaakt om gedurende de drie jaren, die hem met het oog op de langzamerhand naderende leeftijdsgrens nog resten, van een deel van zijn taak ontheven te worden; in plaats van een gewonen leerstoel en een lectoraat in de pharmaceutische wetenschappen zullen er nu voortaan twee buitengewone professoraten zijn.

Behalve verscheiden publicaties in het „Chemisch Weekblad", heeft Prof. van Arkel tezamen met prof. P. v.d. Wielen : „Handleiding voor het onderwijs in de receptuur, deel scheikunde", geschreven en voorts is van haar hand een geschrift „Onvereenigbaarheid van Geneesmiddelen" verschenen.

NIEUWE BEPERKING VAN DEN VROUWENARBED ?

Van de hand van Mevrouw P. M. Franken-van Driel vonden wij het volgende over de beperking van den Vrouwenarbeid in Nederland in het nummer van 7 Juli van het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur", dat in het Moederland verschijnt.

„Dat na de stranding van het bekende voorontwerp bij den Hoogen Raad van Arbeid de gehuwde vrouw verder