voor de presidente om met een afscheidswoord, om omstreeks half elf, de bijeenkomst te sluiten, waarna de aanwezigen voldaan huiswaarts keerden.

Door Mevr. Kluit werd op de contactclubs de volgende inleiding gehouden. Door overvloed van copie niet eerder geplaatst:

VROUWENARBEID.

(3)

Na een kort overzicht van hetgeen reeds in vorige besprekingen over Vrouwenarbeid was medegedeeld, vervolgde Mevrouw Kluit hare beschouwingen over dit onderwerp en nu wel speciaal over :

Beperking van Vrouwenarbeid. Het voorstel van Minister Romme inzake arbeid van de gehuwde vrouw.

De economisch slechte tijden van hedentendage hebben ten gevolge gehad, dat men maatregelen is gaan nemen en steeds meer neemt, om de vrouw zooveel mogelijk van de arbeidsmarkt te verdrijven en de arbeidsmogelijkheden voor haar te beperken ten voordeele van den man.

Dit is een proces, dat men in de geschiedenis zich steeds ziet herhalen en dat niet ie>t<5 is van deze moderne tijden speciaal, zooals men wel vaak meent en grif van een ander napraat. Door de emancipatie zou de vrouw zich hoe langer hoe meer meester gemaakt hebben van het arbeidsveld, ook van dat van den man.

Dat deze beweringen niet juist zijn, wil ik met eenige aanhalingen, ontleend aan „Vrouwenarbeid voor 100 jaar", een werkje, dat samengesteld werd door het sub-comité voor handel en industrie van de Tentoonstelling „De Vrouw 1813-1913", aantoonen. In dit boek zijn gegevens gepubliceerd omtrent de vrouwenarbeid in de periode 1790- 1820. Hieruit blijkt, dat er reeds vroeger vele en velerlei beroepen door vrouwen werden waargenomen en uitgeoefend, die thans vrijwel geheel voor rekening van de mannen komen, en die men nu bestempelt als te zwaar zijnde voor een vrouw. Behalve schoenmaaksters, goudsmeedsters, loodgietsters, schoorsteenveegsters, bestelsters, baardscheersters en apotheeksters, had men steenbiksters, pakjes¬

draagsters, scheepsmaaksters, pannebaksters, straatveegsters, rederessen en vrouwelijke smeden. Het grootste deel der werkende vrouwen is koopvrouw: van leer en haring af, tot mosterd en behangselpapier toe.

Ook op wetenschappelijk gebied hebben vele vrouwen uit vroeger tijden van zich doen spreken, al is haar aantal vanzelf sprekend niet zoo groot, als dat der mannen, om de eenvoudige reden dat de vrouw toen ter tijd hierin zooveel mogelijk beperkt werd en men het niet „lief" vond voor een vrouw geleerd te zijn. Vele vrouwen waren ook toen, evenals nu nog, stille werksters, waarvan men weinig naar buiten hoorde, maar die evenwel toch terdege haar invloed deden gevoelen en haar werkzaam aandeel hadden in de opbouw van de maatschappij.

Een volkstelling in het jaar 1795 wees uit, dat er in Leiden toen reeds ongeveer 1000 vrouwen loonarbeid verrichtten, waaronder ongeveer 80 weduwen en gehuwde vrouwen waren. De telling in de steden Rotterdam, Utrecht, Haarlem, Leeuwarden en Groningen, in ditzelfde jaar, had tot uitslag, dat men kon noteeren een aantal werkende vrouwen, groot bijna 12000.

Reeds in 1585 werd in Leiden een dergelijke volkstelling gehouden, die aan het licht bracht, dat op elke 2 mannen er 1 vrouw werkte, zoodat toen reeds een derde deel der arbeidende bevolking uit vrouwen bestond, en als men bedenkt, dat Leiden een fabrieksstad is, dan kan men hieruit zien, hoe ook reeds vroeger de vrouwen een groot gedeelte van de fabrieksarbeiders uitmaakten en dit niet een verschijnsel is, speciaal eigen aan dezen modernen tijd, zooals men het vaak wil voorstellen. Integendeel blijkt volgens de statistieken dit aandeel van de vrouwen achteruit te gaan! Zoo blijkt uit de volkstelling van 1930, dat de vrouwen toen slechts 24% of een kwart v. d. arbeidende bevolking uitmaakten.

Uit deze cijfers is dus voor den tegenwoordigen tijd geen reden meer te halen, om de vrouw van de arbeidsmarkt terug te dringen en daarom heeft men naar andere gronden gezocht, waarop men de actie tegen vrouwenarbeid kon opbouwen en zoodoende kwam men er toe, de gehuwde vrouw in haar arbeidsveld buitenshuis te