bijna geheel stilstond. Geëischt werd: 1. algemeene loonsverhooging ih verband met de stijging der prijzen van levensmiddelen, 2. terugwerkende kracht van de wet op de pensioenen van spoorwegbeambten van 11 Juli 1909, 3. betere indeeling van den arbeid, 4. een wekelijksche rustdag en 5. vaste aanstelling met een minimum-jaarloon van fr. 1 850 in plaats van het dagloon. De Regeering deed hetgeen waarmede zij reeds gedreigd had: het geheele dienstplichtige spoorwegpersoneel werd onder de wapenen geroepen en onder de militaire tuchtwetten gesteld. De centrale organisatie van het spoorwegpersoneel beantwoordde dezen stap der Regeering met de proclamatie van een algemeene werkstaking voor het geheele spoorwegnet, terwijl de voor militairen dienst opgeroepenen werden aangespoord, om zich eerst na 14 dagen aan te melden, wat volgens de wet in tijd van vrede geoorloofd is. Een aantal leiders werd daarop wegens opruiïng in hechtenis genomen; het aantal dergenen, die zich niet terstond aanmeldden, schijnt overigens niet groot geweest te zijn.

Door de proclamatie der algemeene staking werd alleen op den westerspoorweg het verkeer eenigen tijd in belangrijke mate gestoord. Tijdelijk was het geheel gestremd op de lijnen naar de voorsteden van Parijs, zoodat de door de staking veroorzaakte schade in elk geval zeer groot is geweest (voor de spoorwegen volgens het „Journal Officiel" geschat op fr. 5 550 500). Den 16den October was de actie al sterk verloopen en den daaropvolgenden dag gaven de leiders het personeel in overweging den 18den het werk te hervatten. Als straf werden meer dan 3 000 personen ontslagen.

Bij de proclamatie der algemeene staking waren reeds onderhandelingen gaande over door het geheele spoorwegpersoneel met betrekking tot de volgende "drie punten gestelde eischen: 1. loonsverhooging, 2. regeling van den arbeid en 3. terugwerkende kracht van de bovengenoemde wet op de pensioenen van spoorwegbeambten. Deze onderhandelingen zijn na afloop der staking hervat. Volgens de maatschappijen zou een geheel inwilligen der gestelde eischen haar jaarlijks op ongeveer 252 mill. fr. te staan komen, terwijl de winst over 1908 slechts 114 mill. fr. had bedragen. Tot gedeeltelijke inwilliging verklaren zij zich echter bereid, waartegenover hét personeel niet ongeneigd zou zijn de eischen met betrekking tot loonsverhooging en regeling van het werk eenigszins te beperken.

De arbeidersorganisatie in Hongarije in 1909. ')

(.L'organisation oavrière en Hongrie pendant 1909.)

Einde 1909 bestonden in Hongarije 27 landelijke organisaties met 769 vakgroepen, alsmede 25 zelfstandige plaatselijke vereenigingen. In totaal waren 85 266 arbeiders georganiseerd, tegen 102 054 einde 1908. Het grootst aantal leden telde de bond van metaalbewerkers, nl. 13 616; daarop volgen de bond van houtbewerkers met 11 351 leden, die van bouwvakarbeiders met 9 720 en die van boekdrukkers met 9 154 leden.

De ontvangsten der organisaties daalden van 1 762 106 Kr. in 1908 tot 1 506 637 Kr. in 1909. De uitgaven bedroegen 1421 116 Kr. (in 1908 1932 224 Kr.). Aan ~ ondersteuning van werkloozen werd 327 256 Kr., aan reisgeld 40 818 Kr. en aan buitengewone ondersteuningen 20 310 Kr. uitgegeven. Bovendien werd aan zieken en voor begrafeniskosten 271 593 Kr., aan weduwen, weezen en invaliden 32 781 Kr. uitgekeerd, terwijl de kosten van rechtsbijstand 16 469, die voor propaganda, drukwerken enz. 169 805, en de huren 111 790 Kr. bedroegen.

Het saldo in kas was op 31 December 1909 1 279 579 Kr.

De arbeidersorganisatie in Italië in 1909. 2)

(L'organisation ouvrière en Italië pendant 1909.)

Bij het door het Italiaansch arbeidsbureau gehouden jaarlijksch onderzoek is gebleken, dat begin 1910 104 (tegen 98 begin 1909) z.g. Kamers van Arbeid bestonden met 4 169 (3 834) vakafdeelingen en 503 991 (501 220) leden. De aansluiting der Kamers van Arbeid bij den Arbeidersbond („Confederazione del lavoro") nam in belangrijke mate toe.

1) Soziale Rundschau van October 1910.

2) Bollettino dell' Ufficio del lavoro van Juli en Augustus 1910.