patroons der confectiemagazijnen „de Amsterdamsche Kledingindustrie" en den Bond van Kleedermakerspatroons in Nederland werd in een vergadering op 13 December 1910 te Amsterdam gehouden, en waaraan een vertegenwoordiger van de firma A. Cohen & Co., engros-confectionneurs, deelnam, de toestand der huisindustrie in het kleedermakersbedrijf besproken. Daar men algemeen van oordeel was dat die toestand, vooral uit een hygiënisch oogpunt, zeer ongunstig is en dat, waar de betrokkenen zelf veelal de kracht missen in dezen toestand verbetering te brengen, de wetgever de behulpzame hand behoort te bieden, werd een verzoek gericht tot den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel om een wetsontwerp te willen indienen rustende o.m. op de volgende grondslagen: lo. registratie der huisarbeiders; 2o. het benoemen van looncommissies ter vaststelling van minimumloonen; 3o. scherp toezicht op de werkplaatsen der huisarbeiders, met verbod van werken, wanneer deze niet aan bepaalde eischen voldoen; 4o. verbod van arbeid in woningen waar een besmettelijke ziekte heerscht.

Pensionneering. Achtkarspelen. Door den Raad dezer gemeente werd in zijne vergadering van 19 December 1910 vastgesteld eene verordening, regelende de pensionneering van gemeente-ambtenaren, hunne weduwen en weezen. Onder gemeente-ambtenaren worden verstaan de burgemeester, de secretaris, de ambtenaren ter secretarie, de gemeente-ontvanger, de gemeente-architect, de concierge in het gemeentehuis, de armvoogden, de gemeente-veldwachters en politiebedienden en de wegwerkers.

De gemeente-ambtenaren hebben na bekomen eervol ontslag recht op pensioen wanneer zij: lo. den leeftijd van 65 jaar hebben bereikt; 2o. ziels- of lichaamsgebreken in- of tengevolge van de uitoefening hunner functie hebben bekomen, waardoor zij voor den gemeentedienst ongeschikt zijn bevonden; 3o. uit hoofde van ziekelijke gesteldheid of gebreken niet meer in staat zijn hunne betrekking waar te nemen.

De verordening is 1 Januari 1911 in werking getreden.

Ziekteverzekering. Door de Vereeniging van Nederlandsche werkgevers is naar aanleiding van de ontwerpen van wet tot regeling der arbeidersziekteverzekering (zie afl. 8, 1910, blz. 631) een adres gezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarin de volgende conclusies voorkomen: „Volledige beoordeeling van de voorgenomen regeling der geheele materie is bij onbekendheid met de te wachten wijziging der Ongevallenwet onmogelijk; niet elk stelsel van decentralisatie en bepaaldelijk niet dat van den Minister is in staat tot verbetering van de Ongevallenverzekering te leiden; tegen het stelsel van dwangverzekering (bij ziekte) bestaan gewichtige principieele en practische bezwaren; het gekozen stelsel van dwang leidt tot een omslachtige, slechts in schijn volledige regeling van in hoofdzaak ambtelijke ziekteverzekering en voert tot nieuwe uitbreiding van het functionarisme; hoe de wettelijke regeling van ziekteverzekering ook ontworpen worde, moet als beginsel vooropstaan, dat deugdelijk ingerichte bestaande fondsen worden gehandhaafd; over de op de arbeiders, werkgevers en den Staat te leggen lasten wordt door den Minister niet gesproken; de opdracht der ziekengeld-uitkeering aan de Raden van Arbeid waarborgt niet de gewenschte uitoefening van die voorziening; door de regeling van de voorwaarden voor erkenning en van de positie der erkende fondsen zal geen gezonde ontwikkeling van ons ziekenfondswezen worden verkregen. De geheele regeling, gelijk zij is ontworpen, grondt zich zoozeer op het denkbeeld van dwangverzekering, de opdracht van ziekengeld-uitkeering aan Raden van Arbeid is zoo nauw met de geheele regeling samengeweven, dat tegemoetkoming aan de uit dien hoofde rijzende bezwaren door wijziging van het ontwerp ons uitgesloten schijnt en wij dus op grond van die bezwaren Uwe Kamer moeten verzoeken Uwe goedkeuring aan de ontworpen regeling te onthouden."

Het adres gaat voorts na, op welke wijze de voorziening bij ziekte volgens de zienswijze der Vereeniging zou moeten worden geregeld. Na er op gewezen te hebben, dat door den Minister wordt erkend dat op het gebied vooral van ziekenfondsen (geneeskundige behandeling) reeds thans veel gevonden wordt, hetwelk op zeer bevredigende wijze is georganiseerd, wordt de vraag gesteld of dan niet eene ontwikkeling van het bestaande de beste oplossing van het vraagstuk der ziekteverzekering zou zijn.

Aan het adres zijn een tweetal nota's toegevoegd. De eerste geeft eene uiteenzetting van de vrijwillige ziekteverzekering in Europeesche staten, de tweede behandelt de voorgestelde regeling der erkenning van de ziekenfondsen.