is, over het boekjaar 1 April 1909—31 Maart 191Ó, werden op 1 April 1909 44 erkende fondsen geteld, met 83 836 leden, terwijl het ledental op 31 Maart 1910 tot 89 868 gestegen was. Gedurende het boekjaar werden 4 nieuwe fondsen ingeschreven, die aanvankelijk 5 144, aan het eind van het jaar 5 421 leden telden. Deze nieuwe fondsen waren alle ten bate van werkloozen in bepaalde bedrijven, één ervan was voor een bepaalde plaats en de overige waren voor het geheele Rijk. Den 31en Maart 1910 telden deze 48 fondsen 95 289 leden (85 728 mannen en 9 561 vrouwen), die gedurende 12 maanden bijdragen gestort hadden en dus in aanmerking konden komen voor het ontvangen van uitkeering. Eén van de 4 nieuwe fondsen had dit jaar nog geen leden die 12 maanden lid waren.

De ontvangsten van de 48 fondsen gedurende het boekjaar 1909—'10 bedroegen 1 969 674 Kr., waarvan 1 111 541 Kr. aan bijdragen der leden, 1 755 Kr. aan boeten enz., 4 801 Kr. aan giften; de bijslag van den Staat en de bijdragen van de gemeenten bedroegen over 1908—'09 (deze uitkeeringen worden na afloop van het boekjaar uitbetaald) resp. 576 159 en 252 142 Kr. De uitgaven der fondsen bedroegen in 1909—'10 1 657 941 Kr., waarvan 1 406 344 Kr. in den vorm van dagelijksche uitkeeringen en 67 528 Kr. in andere ondersteuningsvormen. Het kapitaal der fondsen beliep op den 31en Maart 1910 in totaal 663 032 Kr.

Aan de leden van 43 fondsen werd voor 1 087 186 dagen werkloosheid ondersteuning uitgekeerd, doch het totaal aantal dagen werkloosheid van de leden dezer fondsen bedroeg in 1909—'10 2 575 433, d.i. gemiddeld 31 dagen per lid.

Naar de Deensche bedrijfstelling van 1906 konden 176 368 arbeiders boven 18 jaar (133 470 mannen en 42 898 vrouwen) voor het lidmaatschap van een werkloozenfonds in aanmerking komen. Vergelijkt men dit aantal met het totaal aantal leden der erkende werkloozenfondsen, dan blijkt dat 64,2 pCt. der arbeiders en 22,3 pCt. der arbeidsters in Denemarken bij erkende fondsen tegen werkloosheid verzekerd zijn.

Duitschland.

(Allemagne.)

De ongevallenverzekering in 1908 en 1909. ')

(L'assurance contre les accidents du travail en 1908 et 1909.)

Ter uitvoering van de wettelijke ongevallenverzekering waren gedurende de jaren 1908 en 1909 in Duitschland 114 bedrijfsvereenigingen („Berufsgenossen•schaften") (66 in de nijverheid — met 14 verzekeringsinstellingen — en 48 in den landbouw) werkzaam. Bovendien werkten in 1908 540, in 1909 545 „Ausführungsbehörden" (resp. 209 en 210 staats- en resp. 331 en 335 provinciale en gemeentelijke). De 66 bedrijfsvereenigingen in de industrie omvatten

in 1938: in 1909:

352 322 afdeelingen en

696 824 715 953 ondernemingen met gemiddeld

8 917 772 9 003 908 verzekerde personen of

7 868 531 7 945 797 type-arbeiders („Vollarbeiter").

De 48 bedrijfsvereenigingen in den landbouw omvatten in 1908 en 1909 resp. 592 en 594 afdeelingen en in beide jaren 5 434 100 ondernemingen met gemiddeld 17 179 000 verzekerde personen. De werkzaamheid der staats-, provinciale en gemeentelijke „Ausführungsbehörden" strekte zich in 1908 en 1909 uit over gemiddeld resp. 977 351 en 984 537 verzekerde personen of resp. 740 072 en 737 320 type-arbeiders.

Bij de bedrijfsvereenigingen waren werkzaam:

in 1908 in 1909

1 151 1 161 personen als leden van de besturen der vereenigingen,

5 971 5 844 „ „ „ „ „ „ „ afdeelingen,

28 258 27 809 vertrouwensmannen,

4 300 * 4 380 beambten en 352 363 technische inspecteurs.

Door de 114 bedrijfsvereenigingen werd in 1908 en 1909 resp. 187 548 951,77 M. en 187 798 543,90 M. uitgegeven (waarvan resp. 142 593 203,60 M. en 146 302 256,52 M. aan schadeloosstellingen), waartegenover resp. 190 608 548,18 M. en 208 673 500,54 M. ontvangen werd. Het kapitaal der bedrijfsvereenigingen bedroeg einde 1908

i) Amtliche Nachrichten des Reichs-Versicherungsamts van 10 Januari 1911.