Italië.

{Italië.)

Arbeidswetgeving. ')

(Législation ouvrière.)

. Afgekondigd is de wet van 17 Juli 1910, n°. 487, tot wijziging van eenige artikelen van den „testo unico" van de gezondheidswet van 1 Augustus 1907, n°. 636. (De bedoelde artikelen staan in verband met de wet van 16 Juni 1907 betreffende den rijstcultuur.)

Verder is gepubliceerd een speciaal reglement op de verkiezing, de benoeming en de werkzaamheid der bemiddelingscommissies bij de geschillen over het arbeidscontract bij de rijstcultuur, welk reglement is goedgekeurd bij koninklijk besluit van 5 Januari 1911, n°. 41.

Omtrent het wetsontwerp betreffende te nemen maatregelen in het belang van de volkshuisvesting is door een speciale commissie verslag uitgebracht.

Door den Minister van de Schatkist is, in overleg met de Ministers van Openbare Werken en van Landbouw, Nijverheid en Handel, een wetsontwerp ingediend om het aan ambtenaren en werklieden gemakkelijk te maken levensmiddelen te verkrijgen bij de coöperatieve verbruiksvereenigingen te Turijn, te Florence en te Rome gedurende de tentoonstellingen in 1911.

Japan.

(Japon.)

Fabriekswet. 2)

(Loi sur les fabriques.)

De voornaamste bepalingen van de op 28 Maart j.1. afgekondigde fabriekswet3) zijn de volgende.

De wet is van toepassing op de fabrieken waar gewoonlijk niet minder dan 15 arbeiders werken of waar gevaarlijke of voor de gezondheid schadelijk geachte arbeid verricht wordt. Fabrieken, waarvoor de toepassing der wet onnoodig geacht wordt, kunnen bij Keizerlijk Besluit uitgezonderd worden. Daarentegen kunnen sommige bepalingen door den Minister, met de uitvoering der wet belast, ook van toepassing verklaard worden op fabrieken, waar krachtwerktuigen gebruikt worden en die niet onder de genoemde bepalingen vallen. Verboden wordt fabrieksarbeid van kinderen beneden 12 jaar, doch bij lichte en eenvoudige werkzaamheden zal arbeid van kinderen die niet jonger zijn dan 10 jaar onder bepaalde voorwaarden toegestaan kunnen worden. Jongens beneden 15 jaar en vrouwelijke personen mogen niet langer dan 12 uur per dag, noch tusschen 10 uur 's avonds en 4 uur 's morgens werken. De Minister kan tot 15 jaar na het in werking treden der wet toestaan dat, overeenkomstig den aard van het bedrijf, ten hoogste 14 uur per dag gewerkt wordt, terwijl genoemd verbod van nachtarbeid niet geldt voor bepaalde — door den Minister aan te wijzen — werkzaamheden, waarvoor om bepaalde redenen een uitzondering gemaakt moet worden; na verloop van 15 jaar na het in werking treden van de wet zal het echter verboden zijn jongens beneden 14 jaar en vrouwelijke personen te laten werken tusschen 10 uur 's avonds en 4 uur 's morgens. Verder moeten jongens beneden 15 jaar en vrouwelijke personen in het algemeen minstens 2, wanneer in dag- en nachtploegen gewerkt wordt ten minste 4 vrije dagen per maand hebben. Een arbeidsduur van meer dan 6 uur moet onderbroken worden door een rusttijd van ten minste 30 minuten, een arbeidsduur van meer dan 10 uur door een rusttijd van minstens een uur. Dagen nachtploegen moeten minstens elke 10 dagen verwisselen. In bijzondere gevallen kan de Minister de toepassing van sommige artikelen der wet voor bepaalde werkzaamheden en districten schorsen, terwij! bovendien in de uiterste noodzakelijkheid verlof gegeven kan worden van deze bepalingen af te wijken. Behoudens kennisgeving mag in geval van uiterste noodzakelijkheid gedurende ten hoogste 7 dagen

1) Rapport van den Consul-Generaal te Venetië over de maanden Maart, April en Mei 1911 (d.d. 18 Juni 1911).

2) Japan Times van 9 April 1911, toegezonden door den Gezant te Tokio.

3) Zie voor het ontwerp afl. 2, 1911, bladz. 163.