bezocht werden, aanmerkingen het schip (scheepsmateriaal en tuigage) betreffende gemaakt. Voor schepen van vreemde nationaliteit was deze verhouding als volgt: Deensche 12,50, Duitsche 26,67, Engelsche 51,85, Fransche 57,14, Italiaansche 100, Noorsche 61,29, Spaansche 76, Uruguaansche 100 en Zweedsche 60. Op de schepen van Belgische, Oostenrijksche en Russische nationaliteit werden geen aanmerkingen, het schip betreffende, gemaakt. Het aantal werklieden, tijdens de controle aan boord bevonden, bedroeg 16 385.

Gedurende de maand September werden 248 aangiften (incl. 1 te Dordrecht) van ongevallen (waaronder 4 van ernstigen aard) ontvangen. De ongevallen werden veroorzaakt door: directe breuk van materiaal 1, val van last, gedeelte van last of gereedschap 89, val van personen gelijkvloers in ruim, op dek of aan wal 23, afstorten van personen in schip, lichter of van steiger 21, klemmen, stooten, snijden, enz. 103, klemmen en verwonden door stoomlieren en -kranen 3, uit leng, strop, tang of haak schieten van lasten 4 en bijzondere oorzaken (komen van vuil in 't oog) 4.

Langdurige werktijden kwamen voor bij 9 schepen, waarvan 3 geladen met stukgoed, 3 met papierhout, 1 met ijzer en 2 met steenkolen. Met inbegrip van rustpoozen werd 18 tot 36 uur gewerkt.

Gedurende deze maand werden geen zeeschepen in de haven van Dordrecht en geen binnenschepen in die van Rotterdam bezocht.

Nationaliteitsbewijzen. Gedurende de maand September 1911 werden door de Commissarissen der Koningin in het geheel uitgereikt 3 137 nationaliteitsbewijzen, d. i. 222 meer dan in de voorafgaande maand en 422 meer dan in dezelfde maand van het vorige jaar.,

Door de Commissarissen der Koningin in de provinciën Gelderland, NoordHolland, Zeeland, Utrecht, Overijssel, Groningen en Limburg werd alleen van het getal der afgegeven nationaliteitsbewijzen mededeeling gedaan. De cijfers bedroegen voor deze provinciën resp. 529, 439, 48, 106, 265, 217 en 196, tegen resp. 251,328, 26, 106, 237, 239 en 272 in dezelfde maand van het vorige jaar.

Omtrent de vermoedelijke oorzaken van daling of stijging van het aantal uitgereikte bewijzen in de overige provinciën (zie afl. 2, 1909, blz. 178) kan het volgende worden bericht.

Uit de mededeelingen van den Commissaris der Koningin in de provincie Noord-Brabant blijkt, dat in September j.1. werden uitgereikt 246 bewijzen van Nederlanderschap, d. i. 10 meer dan in September 1910. Van deze 246 afgegeven bewijzen werden er 93 uitgereikt aan personen, voor wie de hier bestaande werkloosheid de reden was om zich naar het buitenland te begeven; 36 bewijzen werden uitgereikt aan personen, die als oorzaak van vertrek opgaven de hoogere loonen in het buitenland en 43 aan personen, die verbetering van positie zochten. De overige 74 betroffen personen, die om andere redenen dan de hiervoren genoemde een bewijs hebben verzocht. Ongeveer alle bewijzen werden uitgereikt aan personen, die zich naar Duitschland wenschten te begeven.

Door den Commissaris der Koningin in Zuid-Holland werden in September j.1. 97 bewijzen meer afgegeven dan in de overeenkomstige maand van het vorige jaar. Van de 346 in September 1911 uitgereikte bewijzen werden er 14 verstrekt ter vervanging van reeds vroeger afgegevene. 57 personen, die hier te lande geen werk hadden, vertrokken naar Duitschland zonder de zekerheid te hebben aldaar werk te kunnen krijgen. Hieronder waren 5 metselaars, 14 stucadoors en 9 losse werklieden. Van degenen, die in het buitenland een werkkring vonden, waren 117 hier te lande werkloos. Het getal nationaliteitsbewijzen voor de Rijnvaart afgegeven bedroeg 17. Bij publieke werken vonden 41 personen werk, voornamelijk als grondwerker. Verder vonden werk: als stucadoor 18, als landbouwer 8, als timmerman 18, als metselaar 7, als mijnwerker 9, als bloemist en als huisschilder 6, als fabrieksarbeider, los werkman en kellner 5. De meeste personen vertrokken naar Duitschland.

Het totaal aantal door den Commissaris der Koningin in Friesland afgegeven nationaliteitsbewijzen beliep in de maand September 1911 352, d. i. 182 minder dan in September 1910. De meeste burgemeesters gaven de oorzaken van daling of stijging van het aantal afgegeven nationaliteitsbewijzen niet op. Voor zoover dienaangaande mededeeling werd gedaan, was niet genoeg werk in de gemeente of waren de hooge loonen in het buitenland de reden van vermeerdering in de afgifte der bewijzen