Gedurende de tijdvakken 1901—1905 en 1906—1910 en in de jaren 1909 en 1910 brak resp. 50,25 pCt., 53,28 pCt., 58,45 pCt. en 63,16 pCt. van alle stakingen uit in de groote gemeenten. In 1910 en 1909 was resp. 52,25 pCt. en 55,94 pCt. (dus ruim de helft) van alle stakers betrokken in geschillen, uitgebroken in de groote gemeenten, tegen slechts 39,12 pCt. gemiddeld in 1906—1910. De stakingen in deze gemeenten zijn in 1910 belangrijk minder omvangrijk geweest dan in het jaar 1909 en minder omvangrijk dan gemiddeld in de periode 1906—1910. In 1910 toch ging 30,32 pCt. van alle door de stakers verloren arbeidsdagen verloren in de groote gemeenten, tegen 65,22 pCt. in 1909 en 49,39 pCt. gemiddeld in 1906—1910. Van alle in 1910 uitgebroken geschillen, die ten gunste, ten nadeele of gedeeltelijk ten gunste der werklieden eindigden, brak resp. 88,46, 46,15 en 62,50 pCt. uit in de groote gemeenten (tegen resp. 76,74, 33,33 en 53,19 pCt. in 1909 en 68,24, 41,98 en 50,62 pCt. gemiddeld in 1906-1910).

In Noord-Holland braken in 1910 (evenals in 1909) de meeste stakingen uit, n.1. 55 (in 1909 67). Ook gemiddeld in de perioden 1906—1910 en 1901—1905 begonnen in deze provincie de meeste geschillen, n.1. resp. 47,8 en 45,8. In ZuidHolland hadden in 1910 35 stakingen plaats, in de provincie Utrecht 11, in Noord-Brabant 9, in de provincie Groningen 8, in Overijssel 7, in Gelderland 4, in Friesland 2 en in elk der provinciën Drenthe en Limburg 1. In de provincie Zeeland begon in 1910 geen enkele staking. In 1909 werden achtereenvolgens geteld: in Noord-Holland 67 stakingen, in Zuid-Holland 20, in Groningen 15, in Noord-Brabant 9, in Gelderland 8, in Friesland en Drenthe elk 6, in Overijssel 5, in Utrecht 3, in Zeeland 2 en in Limburg 1 staking. Gemiddeld gedurende de jaren 1906 t/m. 1910 brak het grootste aantal stakingen uit in Noord-Holland (47,8), het kleinste in Limburg (1,4). Na Noord-Holland kwam Zuid-Holland (32,—), vervolgens kwamen Groningen (12,4), Gelderland (9,8), Overijssel (8,8), NoordBrabant (8,4), Friesland (5,2), Utrecht (4,6), Drenthe (4,4) en eindelijk Zeeland (2,2). Gemiddeld gedurende de periode 1901 t/m. 1905 begonnen de meeste stakingen in Noord-Holland (45,8), vervolgens kwamen Zuid-Holland (22,—), Groningen (15,4), Overijssel (8,4), Noord-Brabant (6,6), Gelderland (6,-), Friesland en Drenthe (elk met 5,2), Utrecht (3,6), Zeeland (1,4) en Limburg (1,—).

Naar de maanden verdeeld braken in 1910 de meeste stakingen uit in de maand Mei, n.1. 17. Daarna volgden: October met 15, Juni met 14, Augustus met 13, April met 12, Maart en Juli elk met 11, December met 10, Januari met 9, Februari en November elk met 8 en September met 5 stakingen.

In 1909 braken de meeste stakingen uit in de maand Februari, n.1. 19. Dit groote aantal (en ook dat van Januari) houdt verband met het in werking treden van de wet op het arbeidscontract op 1 Februari 1909. Daarna volgden: December met 17 geschillen, Januari met 16, April en Augustus elk met 14, November met 13, Maart en October elk met 10, Mei en Juni elk met 9, Juli met 6 en September met 5 stakingen. In de periode 1906—1910 braken gemiddeld per jaar 13,4 stakingen uit in Juli, 13,2 in Augustus, 12,6 in April, 11,8 in Mei, 11,6 in Januari, 11,4 in Juni, 11,4 in October, 11,— in Februari, 11,— in November, 10,8 in Maart, 10,6 in December en 8,— in September; van gemiddeld 0,2 geschillen bleef onbekend in welke maand zij begonnen. Gedurende het tijdvak 1901—1905 braken gemiddeld per jaar 14,2 stakingen uit in April, 12,8 in Juli, 12,2 in Maart, 11,4 in Mei, 10,4 in Juni, 10,2 in Februari, 9,2 in Augustus, 9,— in October, 7,4 in September, 7,4 in November, 7,2 in December en 6,— in Januari, terwijl van gemiddeld 3,2 geschillen onbekend bleef in welke maand zij begonnen.

In 1910 duurden 22 stakingen korter dan 1 dag, 35 van 1 tot 3 dagen, 29 van 3 tot en met 7 dagen, 12 langer dan 1 tot en met 2 weken, 11 langer dan 2 tot en met 4 weken, 9 langer dan 4 tot en met 6 weken, 6 langer dan 6 tot en met 13 weken, 2 langer dan 3 tot en met 6 maanden en 4 (1 van werklieden aan eene kleiwarenfabriek, 1 van loodgieters en zinkwerkers, 1 van werklieden aan eene schoenfabriek en 1 van sigarenmakers) langer dan 6 maanden tot en met één jaar. Van 3 geschillen, begonnen in 1910, bleef de duur onbekend.

In 1909 duurden 32 stakingen korter dan 1 dag, 32 van 1 tot 3 dagen, 23 van 3 tot en met 7 dagen, 15 langer dan 1 tot en met 2 weken, 13 langer dan

2 tot en met 4 weken, 3 langer dan 4 tot en met 6 weken, 11 langer dan 6 tot en met 13 weken, 7 langer dan 3 tot en met 6 maanden en 1 (van metaalbewerkers) langer dan 6 maanden tot en met één jaar. Van 5 geschillen, begonnen in 1909, bleef de duur onbekend. Gemiddeld hebben per jaar 18,2 stakingen, uitgebroken in de periode 1906—1910, korter dan 1 dag geduurd, 34,2 van 1 tot

3 dagen, 28,8 van 3 tot en met 7 dagen, 16,2 langer dan 1 tot en met 2 weken,