de werknemers zich ook in 1923 veelal geplaatst in de positie van afweer tegen pogingen van werkgevers om de loonen te verlagen. Ook kwam het voor, dat zij gesteld werden voor het dilemma: verlenging van' den arbeidsduur met behoud van de bestaande loonen of verlaging van de loonen met behoud van den bestaanden werktijd. O.a. was dit het geval in het textielconflict. In het textielbedrijf, waar aanvankelijk werktijd verlenging tot partieele staking leidde, was de verdere strijd mede gericht tegen de verlaging der loonen, welke'de werkgevers wilden doorvoeren, omdat geweigerd was de arbeidsduurverlenging zonder meer te aanvaarden. Hieruit volgt, dat ook de atwecr van pogingen tot werktijdverlenging, gezien het groote aantal bij het textielconflict betrokken personen, in 1923 van beteekenis is geweest. Uit ondeistaand staatje blijkt, hoeveel stakers en uitgestotenen in 1923 en vorige jaren betrokken waren bij eischen om loonsverhooging, resp. tegen loonsverlaging.

Aantal stakers en uitgeslotenen, tietrokken

alleen by geschillen, waarin gesteld werden eischen

geschillen in om loonsverhooging. I tegen loonsverlaging.

Nederland. Aantal. in pCt. 1 Aantal. in pCt.

1919 61700 50500 81,89 600 0,91

58 6 0 88,10 1400 2,03

1021 47700 8 500 17,83 33900 itw

1922 44 000 6800 16,53 ®il00 63,79

1923 | 66 400 7100 12,69 38300 67,88

Beschouwt men in het volgende staatje den uitslag der geschillen m verband met het aantal stakers en uitgestotenen, dan blijkt, dat wat de 111 1923 begonnen conflicten betreft, slechts voor 4.96 pCt. der betrokken arbeiders een geheel gunstige uitslag werd verkregen. 28.64 pCt. bereikte in het gehee ceen resultaat. Voor liet overgroote deel der arbeiders (6o.52 pCt.) werd een «•hikkinff verkregen. 70.48 pCt. der betrokkenen zagen derhalve hun eischen geheel of gedeeltelijk ingewilligd, tegen 81.03 in 1922, 90.03 in 1921, 54.22 in 1920 en 77.31 in 1919.

Percentage van het totaal-aantal stakers en uitgeslotenon, voor wie de uitslag van het geschil was

te hunnen gunste. te hunnen nadeele. geschikt.

1919 10,<W 19,55 67,27

1920 3,72 «,49 50$

1921 6,<6 9,43 83.27

1922 20,19 17,73 <A»4

1923 4,96 28,64 65,52

Van de geschillen, waarin arbeidersorganisaties betrokken waren, eindigde steeds een grooter percentage geheel of gedeeltelijk ten gunste der arbeiders dan van die, waarbij geen organisaties betrokken waren.

De werkzaamheid der Rijksbemiddelaars heeft, daar de Arbeidsgeschillenwet eerst op 16 April 1924 in werking trad, in hoofdzaak betrekking op de na dien datum uitgebroken of dreigende arbeidsgeschillen, voor een' deel echter ook op de enkele conflicten, die in 1923 waren begonnen en na 16 April 1924 nog voortduurden, met name op de staking en uitsluiting in de textielindus ne. De Rijksbemiddelaar voor het district, waartoe de in het textielconflict betrokken plaatsen behooren, stelde aanstonds pogingen in het werk partijen to. elkander te brengen. Zijn voorstel, dat ten doel had te formuleeren de hoo ( punten, waarop blijkens de voorafgaande besprekingen, de werkgevers en een deel der andere partij waarschijnlijk tot overeenstemming zouden kunnen komen, werd door dezen aanvaard. Als gevolg daarvan werd de uitsluiting opgeheven. Degenen, die met dit voorstel niet instemden, gingen in staking. Deze staking nam een einde, toen het aantal werkwilligen zich meer en meer uitbreidde eu de betrokken organisaties tot werkhervatting adviseerden.