jaar geleden, maar tamelijk wat klachten over schaarschte van voldoende loonende orders tot voorzichtigheid bij de beoordeeling van den bedrijfstoestand manen, behoort o.a. de metaalindustrie. Zoo vertoonde de scheepsbouw, mede door met succes tegen Engeland te concurreeren, opleving, al moest veelal nog min of meer slapte worden vastgesteld. Ook de macliinefabricage was dooreengenomen wel ruimer van werk voorzien, ofschoon er ook fabrieken waren, welke daarin niet of slechts weinig hebben gedeeld. Een aantal constructiewerkplaatsen kon bogen op min of meer belangrijke orders, in tegenstelling met andere, waar de toestand eind Maart zelfs deels ongunstiger werd geacht dan een jaar geleden. Dat een belangrijk werk (bouw van een hefbrug over de Koningshaven te Rotterdam) werd toegewezen aan een buitenlandsclie onderneming, heeft niet nagelaten aanleiding te geven tot kritiek. Met betrekking tot de metaalindustrie zij hier nog aangestipt, dat de Directeur-Generaal van den Arbeid op grond van den achteruitgang van de gr0:0te metaalbedrijven te Amsterdam aan de metaalbewerkersbonden in ernstige overweging gaf om er toe mede te werken door tijdelijke verlenging van den arbeidsduur aldaar te trachten tot verbetering te geraken. x)

In de textielindustrie bleef de kunstzijdefabricage voortgaan haar personeel uit te breiden. In de katoenindustrie was de toestand dooreengenomen vrij gunstig. Vooral de spinnerijen hadden flink werk. Ook in de meeste weverijen heerschte geen slapte, maar in tegenstelling met de spinnerijen waren er berichten dat de prijzen te wenschen overlieten. De wolindustrie gaf achteruitgang te zien. In het belangrijke centrum Tilburg hadden verscheidene fabrieken met slapte te kampen (o.a. toegeschreven aan de hooge wolprijzen en vooral aan de onzekerheid op de wolmarkt), terwijl slechts enkele andere drukte hadden door de vraag naar seizoenartikelen. In de tapijtindustrie bleef de toestand gedrukt. Ondanks het seizoen hadden verschillende fabrieken te weinig afzet (vnl. sterk ingekorte werkweken) en voor menig artikel achtte men de prijzen onvoldoende.

De verbetering in de diamantindustrie zette zich gestadig voort. Behalve de brillantbranche vertoonde thans ook de roosjesbranohe opleving.

Slechter was het gesteld met de schoenenindustrie, waar men over de voorjaarsorders over het geheel verre van tevreden was en mede klaagde over den prijsdrukkenden invloed der sterk doorgevoerde onderlinge concurrentie.

Blijkens de weinig belangrijke schommelingen in het aantal werkloozen schijnt de malaise in de tabaks- en sigarenindustrie nog maar weinig te zijn verminderd. Voor de sigarettenfabricage zette 1925 niet gunstig in, waarin men grootendeels den terugslag zag van den op 1 Januari verhoogden accijns.

Buiten de nijverheid trekt o.a. de zeer ongunstige toestand in de veenderij de aandacht. Door de geringe vraag naar haardbrandturf en het zoo goed als geheel ontbreken van vraag naar fabrieksturf was er in dezen winter weinig te doen met het verschepen. Daarenboven hadden de verveners wegens de nog groote voorraden en de slechte bedrijfsultkoïnsten (lage prijzen) niet veel lust om in de nieuwe campagne veel te laten produoeeren. Slechts bij enkelen waren de graafwerkzaamheden eind Maart reeds begonnen. Overigens ontstond stoornis doordat men niet tot overeenstemming kou komen over de arbeidsvoorwaarden. De positie der mijnindustrie was tengevolge van den zachten winter en vooral ook door de buitenlandsche concurrentie verre van rooskleurig en slechts door hulp van Regeeringswege (o.a. indiening van een wetsontwerp tot tijdelijke schorsing van de heffing van het mijnrecht) kon worden bereikt, dat de loonen ingaande 1 April niet met meer dan 5 pCt. werden verlaagd. Wat betreft de werkgelegenheid in de haven te Amsterdam was het weekgemiddelde van de taken, verricht door de losse arbeiders ingeschreven bij de „Havenarbeids-Reserve" in Januari en' Februari resp. 9 en 7 pCt. hoöger, in Maart echter ruim 20 pCt. lager dan in dezelfde maanden van 1924. De Voor Rotterdam beschikbare cijfers over Januari en Februari geven een stijging aan van resp. ruim 18 en 2 pCt. Nopens de zeevisscherij kan o.a. wordeni medegedeeld, dat in Januari tengevolge van werkstaking slechts een klein aantal stoomtreilers in bedrijf was. In Februari en Maart was hun aantal grooter dan in 1924. Alle soort vaartuigen tezamen genomen namen in Januari, Februari en Maart resp. 385, 451 en 492 vaartuigen aan de zeevisscherij deel, tegen 354, 496 en 525 in het vorige jaar.

i) Zie oolc onder „Arbeidersbescherming".