Overwerkvergunning. (Permis de dérogation de la durée du travail.) De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid heeft voor de veenderijen, gelegen in de provincies Noordbrabant, Limburg, Overijssel, Friesland, Groningen en Drenthe vergunning verleend om tot en met 31 Juli 1925 door mannen hoogstens 11 uur per dag en 55 uur per week, door jeugdige personen van 16 jaar en ouder eri vrouwen hoogstens 10 uur per dag en 55 uur per week, door jeugdige personen beneden 16 jaar hoogstens 10 uur per dag en 48 uur per week arbeid te laten verrichten aan en bij de baggermachines (waaronder begrepen het trappen en verdeelen der gespreide veenspecie), alsmede arbeid, die verband houdt met het zoogenaamde „droogmaken" van1 turf.

Wijziging der pensioenwet 1922.

(Modification de la loi sur les retraites des fonctionnaires.)

In de vergadering van 3 April 1925 is door de Tweede Kamer aangenomen het wetsontwerp tot wijziging van de pensioenwet 1922. a) Van dit op 11 October 1924 ingediend wetsontwerp zijn de voornaamste bepalingen opgenomen in aflevering 10 van den vorigen jaargang van het Maandschrift. Enkele van de voornaamste wijzigingen die hetzij bij nota van wijziging of bij de behandeling in de Tweede Kamer in het ontwerp zijn aangebracht volgen hieronder.

Het recht op pensioen volgens de thans nog geldende pensioenwet-1922 ontstond na een diensttijd van 7 jaar, waarvan minstens 3 jaar in werkelijken dienst. Deze termijnen waren in het nieuwe ontwerp-pensioenwet gewijzigd in resp. 10 en 5 jaar. Bij de schriftelijke behandeling is door de Regeering hierin in zooverre een wijziging aangebracht dat de wachttijd voor wat het invaliditeitspensioen betreft, weer van 10 op 7 jaar is teruggebracht; voor het ouderdomspensioen blijft de termijn van 10 jaar gehandhaafd. Bij een door de Regeering overgenomen amendement is verder een nieuwe bepaling opgenomen volgens welke voor personen die op 1 Juli 1925 in dienst zijn en den leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, ook voor het ouderdomspensioen een wachttijd van 7 jaar voldoende is met behoud van een minimum-pensioen van 30 pCt. van den pensioensgrondslag. Op dezelfde wijze is voor personen, die op 1 Juli 1925 in dienst en op dien datum 50 jaar oud zijn, een bepaling opgenomen volgens welke hen het recht dat zij onder de thans geldende pensioenwet hadden op vervroegd ouderdomspensioen (op een leeftijd van 55 jaar) gegarandeerd wordt, ook dan wanneer hun op eigen verzoek ontslag is verleend. In verband met de berekening van het pensioen naar 1% pCt. per jaar in plaats van naar 2 pCt., is door de Regeering alsnog de bepaling opgenomen dat, indien het voor het pensioen berekende percentage minder zou bedragen dan 2 pCt. vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren vóór 1 Juli 1925, het pensioen naar dat hoogere percentage wordt berekend behoudens het maximum van 70 pCt. Tenslotte kan nog melding worden gemaakt van de verwerping met 34 tegen 32 stemmen van een amendement-Bakker-Nort, hetwelk het mogelijk wilde maken dat indien een ambtenaar of een gepensionneerd ambtenaar met minstens 25 dienstjaren overlijdt, zonder weduwe of weezen achter te laten, de voor het pensioen der weduwe geldende regelen van toepassing werden verklaard op de inwonende ongehuwde zuster, die zonder eenige bezoldigde betrekking te vervullen, gedurende de laatste 10 jaren vóór het overlijden de huishouding heeft waargenomen.

Collectieve arbeidsovereenkomsten.

(Conventions collectives de travail.)

Nadat in het voorjaar van 1924 het landelijk collectief contract in het istucadoorsbedrijf geëindigd was, leden de pogingen tot vernieuwing dezer overeenkomst schipbreuk en werden in plaats daarvan verschillende plaatselijke contracten gesloten. Thans is echter met ingang van 18 April 1925 weder een landelijke regeling in dit bedrijf tot stand gekomen, waardoor de plaatselijke overeenkomsten te Almelo, Apeldoorn, Arnhem, Dordrecht e. o., Enschede e. o., 's-Gravenhage, Leeuwarden, Leiden, Nijmegen, Rotterdam, Utrecht, Vught e. o. en Zaandam e. o. vervangen worden. In de geldende loonen en tarieven is geen verandering gebracht.

l) Den 27en Mei werd liet wetsontwerp door do Eerste Kamer aangenomen.

12