1. Het ingediende wetsontwerp zal niet die verbeteringen in het ziekenfondswezen ' ten gevolge hebben, welke men er zieh van voorstelt.

2. Een prikkel tot reorganisatie van de meeste der thans werkende ziekenfondsen zal er met het oog op art. 24 van liet nieuwe ontwerp niet bestaan.

3. Voor de nieuw op ite richten ziekenfondsen zal iedere bestuursvorm dienen te worden toegelaten.

4. Voor de nieuw op te richten ziekenfondsen dient de bepaling, dat in de algemeene vergadering de deelnemers sleehts raadgevende stem hebben, te vervallen.

5. Sleehts bij hooge uitzondering dient van het abonnementssysteem bij de ziekenfondsen te wordem afgeweken.

6'. De verloskundige hulp kan zonder geldelijken steun niet in zijn vollen omvang door de ziekenfondsen verstrekt worden.

7. Indien de Gezondheids-Commissies belast worden met het toezicht op de Ziekenfondsen, dienen de thans reeds in die richting werkende instituten behouden te blijven.

De conclusies, waartoe Dr. Buning komt, luiden, als volgt:

1. De totstandkoming eener ziekenfondswet is zeer wenschelijk.

2. Voor de ontwikkeling' van het ziekenfondswezen is het gewenscht, dat de verr plicht-e deelname wettelijk wordt vastgesteld voor allen, die vallen onder de bepalingen eener verplichte verzekering voor geldelijke uitkeering.

3. Ten aanzien der geneeskundige verzorging' worde verband gelegd tusschen deze verzorging, de verzekering voor geldelijke uitkeering en de controle.

4. Er is geen overwegend bezwaar, de geneeskundige verzorging in een geleidelijk tempo te volmaken.

5. De kosten dezer verzorging moeten worden bestreden uit de contributiën der leden, de bijdragen van risico-dragende organen en de subsidies van Rijk en Gemeente.

6. Elke subsidie van het Kijk bij voorbaat uit te sluiten is onjuist en ook niet te rechtvaardigen.

7. Een uniforme bestuursregeling is voor verschillende fondsen niet noodzakelijk.

8. De honoreering der geneeskundigen en der apothekers geschiede bij voorkeur door middel van het abonnementssysteem.

9. Voor de controle is de spoedige regeling van een geneeskundigen Rijksdienst gewenscht.

Beide praaadviseurs hebben voorts beschouwingen en opmerkingen gegeven naar aanleiding van de verschillende artikelen van het wetsontwerp.

Jaarverslagen over het boekjaar November 1923—November 1924 van de vereenigingen „De Tuinbouw-Onderlinge" en „De Centrale Landbouw-Onderlinge".

(Rapports sur l'année novembre 1923—novembre 192i des organisations pour l'assurancc contre les accidents du travail dans l'horticulture et l'agriculture dites „De Tuinbouw-Onderlinge" et „De Centrale Landbouw-Onderlinge".)

Verschenen zijn de jaarverslagen van de bedrijfsvereenigingen „De Tuinbouw-Onderlinge" en „De Centrale Landbouw-Onderlinge" over het boekjaar 1 November 1923—31 October 1924.

Uit het verslag van eerstgenoemde vereeniging blijkt o.m. het volgende:

Het aantal leden, dat aan het einde van het vorige boekjaar 6 230 bedroeg, was op 31 October 1924 gestegen tot 6 360. De stijging zou aanzienlijk grooter geweest zijn, indien niet verschillende werkgevers, die bij de inwerkingtreding der Land- en Titinbouwongevallenwet of vroeger tot de organisatie waren toegetreden, achteraf door het bestuur der Rijksverzekeringsbank werden geacht een bedrijf uit te oefenen, dat verzekeringsplichtig is ingevolge de bepalingen der Industrieels Ongevallenwet, zoodat zij als lid van de Tuinbouw-Onderlinge geschrapt moesten worden. Het aantal persoonlijk aan de bedrijfsongevallenregeling deelnemende werkgevers steeg in het behandelde tijdperk van 841 tot 855 (na 31 October j.1. traden nog 18 patroons toe); het door hen verzekerde loonbedrag — in het boekjaar Januari t/m October 1923 ruim f 900.000 — bedroeg in het behandelde boekjaar ± f 1 133 000. In verband met een wijziging van het BedrijfsOngevallen-Reglement zijn thans inwonende kinderen van leden slechts verzekerd, wanneer door de leden een afzonderlijke overeenkomst voor vrijwillige verzekering is afgesloten. Op 31 October j.1. hadden 254 leden hunne kinderen in de verzekering doen opnemen, terwijl daarna dit aantal nog met 20 toenam. Het aantal leden dat hun personeel tegen ziekte verzekerde, bleef vrijwel constant: 533 bij den aanvang, 532 aan het einde van het boekjaar, omvattende in de periode November 1923—November 1924 gemiddeld 2 300 arbeiders; in het tijdperk Januari t/m October 1923 gemiddeld 2 200 arbeiders. Het aantal ingekomen ongevalsaangiften bedroeg in het behandelde tijdperk 957, waarvan 39 niet als bedrijfsongeval werden erkend. (In de periode Januari t/m