Opgaven omtrent de ontvangsten en uitgaven der verschillende vakorganisaties — onverschillig of zij bij nationaal-centrale organisaties van vakbonden waren aangesloten of niet — zijn uit 14 landen, met 5 315 402 georganiseerden, ontvangen. (Voor België, Frankrijk, Rumenië, Spanje en de Vereenigde Staten van Amerika ontbreken opgaven hieromtrent.) In deze 14 landen beliepen de ontvangsten 148 635 057 M., de uitgaven 140 010 683 M.; het kapitaal van de organisaties in deze landen bedroeg 187 991935 M. Er werd 4 186 499 M. uitbetaald aan reisgeld, 29416312 M. aan ondersteuning van werkloozen, 21 229 155 M. aan ziekengeld, 8 671 314 M. aan invalidenrente en 3 734 427 M. bij overlijden; voor ondersteuning werd in totaal 69 694 503 M. uitgegeven. In 12 landen werd in 1910 voor stakingen en uitsluitingen 27 862 400 M. besteed, waarvan 21 992 774 M. in Duitschland, 3 161 816 M. in Engeland, 806 246 M. in Zweden en 752 225 M. in Oostenrijk.

Opgaven omtrent de ontvangsten en uitgaven der bij de nationaal-centrale organisaties van vakbonden aangesloten organisaties werden ontvangen uit 13 landen. De ontvangsten bedroegen 85 364 610 M., de uitgaven 75 535 359 M. en het kapitaal 73 982 946 M.

België.

(Belgique.)

De gemeentelijke en provinciale werkloozenfondsen in 1911. ')

(Les fonds communaux et provinciaux contre le chómage en 1911.)

«

In het jaar 1911 bestonden 25 gemeentelijke werkloozenfondsen, waarbij 72 gemeenten aangesloten waren. Twee fondsen verstrekten geen inlichtingen en één behoefde geen bijslag te verstrekken.

De 396 in 1911 bij de gemeentelijke werkloozenfondsen aangesloten vakvereenigingen waren als volgt over de verschillende bedrijven en beroepen verdeeld: mijnbouw 31, metaalbewerking 45, aardewerkindustrie 1, glasindustrie 1, chemische nijverheid 1, bereiding van voedingsmiddelen 19, textielnijverheid 58, kleedingindustrie 24, bouwbedrijven 50, houtbewerking en meubelindustrie 53, leder- en huidenbewerking 14, tabaksbewerking 16, papierindustrie 1, drukkersbedrijven 36, kunstnijverheid 20, transportbedrijf 10, bedienden 15, verschillende bedrijven 19.2)

Op de begrooting van het Ministerie van Nijverheid en Arbeid voor het dienstjaar 1911 was, evenals op die voor 1910, een som van 40 000 fr. uitgetrokken voor subsidie aan kostelooze arbeidsbeurzen en aan werkloozenkassen. Hiervan werd 19 544 fr. aldus besteed: 3 335 fr. als subsidie aan de gemeentelijke werkloozenfondsen, 14 480 fr. als subsidie aan bij gemeentelijke fondsen aangesloten werkloozenkassen en 1 729 fr. als subsidie aan niet bij een gemeentelijk werkloozenfonds aangesloten werkloozenkassen van erkende vakvereenigingen.

In 52 gemeenten keerden de werkloozenkassen van 357 vakvereenigingen in 1911 aan 25 070 personen voor in totaal 226 562 dagen van werkloosheid 288 910,33 fr. uit, terwijl de 20 betrokken gemeentelijke fondsen aan 22 405 personen voor in totaal 183 109'/2 dag van werkloosheid bijslag verstrekten tot een bedrag van 114 564,07 fr. (in 1910 van 86 218,05 fr.). Het fonds te Gent keerde bovendien nog 3 341,80 fr. uit voor 6688 dagen van werkloosheid aan leden van kassen, die langer werkloos waren dan den tijd, waarvoor hunne kas ondersteuning verleende. Vergeleken met het jaar 1910 steeg het bedrag van de schadeloosstellingen der vakvereenigingen met 92 475,97 fr., het aantal trekkende werkloozen met 7 502 en dat der vergoede arbeidsdagen met 77 266.

De bijslag der fondsen bedroeg in 1911 39,5 pCt. van de door de vakvereenigingen uitgekeerde schadeloosstellingen, tegen 44 pCt. in 1910.

Gemiddeld ontving elke werklooze uit de kas der vakvereeniging 11,52 fr. (11,26 fr. in 1910) en van het fonds 5,11 fr. (5,27 fr. in 1910), te zamen 16,63 fr. (16,53 fr. in 1910). De gemiddelde uitkeering per dag daalde van 1,95 fr. in 1910 tot 1,89 fr. in 1911, n.1. 1,27 fr. uit de kas der vakvereeniging (in 1910 1,36 fr.) en 0,62 fr. van het fonds (in 1910 0,59 fr.).

De gemiddelde duur der werkloosheid per ondersteunde bedroeg 9 dagen. — \

') Arbeidsblad van 31 Juli 1912. Zie voor 1910 afl. 7, 1911, bladz. 492.

2) Optelling geeft 414.