Nationaliteitsbewijzen. Gedurende de maand September 1912 werden door de Commissarissen der Koningin in het geheel uitgereikt 2 787 nationaliteitsbewijzen, d. i. 23 meer dan in de voorafgaande maand en 350 minder dan in dezelfde maand van het vorige jaar.

Door de Commissarissen der Koningin in de provinciën Gelderland, NoordHolland, Zeeland, Utrecht, Overijssel, Groningen en Limburg werd alleen van het getal der afgegeven nationaliteitsbewijzen mededeeling gedaan. De cijfers bedroegen voor deze provinciën resp. 573, 275, 33, 100, 218, 159 en 308, tegen resp. 529, 439, 48, 106, 265, 217 en 196 in dezelfde maand van het vorige jaar.

Omtrent de vermoedelijke oorzaken van daling of stijging van het aantal uitgereikte bewijzen in de overige provinciën (zie afl. 2, 1909, blz. 178) kan het volgende worden bericht.

Uit de mededeelingen van den Commissaris der Koningin in de provincie Noord-Brabant blijkt, dat in September j.1. werden uitgereikt 200 bewijzen van Nederlanderschap, d. i. 46 minder dan in September 1911. Van deze 200 afgegeven bewijzen werden er 65 uitgereikt aan personen, voor wie de hier bestaande werkloosheid de reden was om zich naar het buitenland te begeven; 31 bewijzen werden uitgereikt aan personen, die als oorzaak van vertrek opgaven de hoogere loonen in het buitenland en 26 aan personen, die verbetering van positie zochten. De overige 78 betroffen personen, die om andere redenen dan de hiervoren genoemde een bewijs hebben verzocht. Ongeveer alle bewijzen werden uitgereikt aan personen, die zich naar Duitschland wenschten te begeven.

Door den Commissaris der Koningin in Zuid-Holland, werden in September j.1. 77 bewijzen minder afgegeven dan in de overeenkomstige maand van het vorige jaar. Van de 269 in September 1912 uitgereikte bewijzen werden er 39 verstrekt ter vervanging van reeds vroeger afgegevene. 28 personen, die hier te lande op een enkele uitzondering na geen werk hadden, vertrokken naar Duitschland zonder de zekerheid te hebben aldaar werk te kunnen krijgen. Van degenen, die in het buitenland een werkkring vonden, waren 60 hier te lande werkloos. Het getal nationaliteitsbewijzen voor de- Rijnvaart afgegeven bedroeg 16. Bij publieke werken vonden 29 personen werk, voornamelijk als grondwerker; 6 personen vonden werk als fabrieksarbeider, 5 als scheepmaker, 12 als musicus en 17 als mijnwerker. De meeste werklieden vertrokken naar Duitschland.

Het totaal aantal door den Commissaris der Koningin in Friesland afgegeven nationaliteitsbewijzen beliep in de maand September 1912 461, d.i. 109 meer dan in September 1911. De meeste burgemeesters gaven de oorzaken van daling of stijging van het aantal afgegeven nationaliteitsbewijzen niet op. Voor zoover dienaangaande mededeeling werd gedaan, was niet genoeg werk in de gemeente of waren de hooge loonen in het buitenland de reden van vermeerdering in de afgifte der bewijzen door 9 burgemeesters; voldoende vraag naar werkkrachten was reden van vermindering in de afgifte der bewijzen door 3 burgemeesters.

Door den Commissaris der Koningin in de provincie Drenthe werden in September 1912 191 nationaliteitsbewijzen uitgereikt, d. i. 202 minder dan in dezelfde maand van het vorige jaar. 129 bewijzen werden uitgereikt aan personen, die in het buitenland een werkkring vonden of zochten; van dezen hadden 104 hier te lande wel werk, 25 geen werk. 48 bewijzen werden uitgereikt aan personen, die naar het buitenland vertrokken met de zekerheid aldaar werk te krijgen. Hiervan zouden o.a. 7 worden geplaatst als grondwerker en 25 bij den aanleg van spoorwegen, bij huizenbouw of mijnexploitatie. 81 personen vertrokken naar het buitenland zonder de zekerheid te hebben aldaar werk te zullen vinden. 13 bewijzen werden uitgereikt aan personen, voor wie de hier te lande bestaande werkloosheid reden was om zich naar het buitenland te begeven; 113 bewijzen werden verstrekt aan arbeiders, die als reden van vertrek opgaven de hoogere loonen in het buitenland en 3 personen vertrokken om andere redenen. Van de 191 personen, aan wie in September 1912 nationaliteitsbewijzen werden verstrekt, oefenden o.a. 58 het beroep uit van veenarbeider, 57 dat van landarbeider en 6 dat van grondwerker. De meesten vertrokken naar Duitschland. Dat in September 1912 minder nationaliteitsbewijzen werden afgegeven dan de maand te voren zal hieraan zijn toe te schrijven, dat een groot aantal arbeiders reeds buitenlands werkzaam was en de overblijvenden daardoor beter in de gelegenheid waren hier te lande iets te verdienen. De aardappeloogst vooral gaf gelegenheid aan de arbeiders om een goed loon te verdienen.