dan in 1911. Ook onder de timmerlieden was het percentage der werkloozen in 1912 grooter dan in 1911, onder de andere bouwvakarbeiders echter kleiner.

Voor alle bedrijven te zamen bedroeg het percentage werkloozen in 1912 4,2, in 1911 2,7. Deze verhoudingscijfers bedragen onderscheidenlijk 1,6 en 2,1 pCt. indien men de diamantbewerkers, onder wie vooral in 1912 veel werkloosheid heerschte, buiten beschouwing laat.

Het grootst was het relatief aantal werkloozen in December (8 pCt. in 1912, 4,9 pCt. in 1911), het kleinst in September (resp. 2,4 en 1,9 pCt.)

Betreffende de voornaamste der afzonderlijke bedrijven valt het volgende op te merken.

In de diamantindustrie was de toestand in alle maanden van 1912 aanmerkelijk ongunstiger dan in 1911. Het percentage werkloozen, dat in Januari 1912 13,8 bedroeg, daalde eenigszins in Februari, om daarna weer te stijgen tot 21,7 in April. Vervolgens daalde het tot 12 in Mei en Juni, na dien vrij regelmatig tot 8,3 in October, steeg daarna weer tot 19,7 in November en bereikte in December zijn hoogtepunt (34,1).

In de drukkersbedrijven kwam zoowel in 1912 als in 1911 het grootste percentage werkloozen voor in September, het kleinste percentage in Maart en December, wat betreft het jaar 1912, en in Mei, wat betreft het jaar 1911.

In de bouwbedrijven was over beide jaren het relatief aantal werkloozen veelal aanmerkelijk grooter in de wintermaanden (November, December, Januari en Februari) dan in de overige maanden des jaars. Het percentage was voor beide jaren het kleinst in Mei, het grootst in Januari.

Onder de arbeiders in de bewerking van metalen, vervaardiging van stoomen andere werktuigen en den scheepsbouw, was de meeste werkloosheid in Februari, wat betreft het jaar 1912, en in Januari, wat betreft het jaar 1911; het gunstigst was in 1912 de toestand, in Mei, Juni, Juli, Augustus en November, en in 1911 in Juni, Juli, September en October.

Onder de sigarenmakers en tabaksbewerkers was de toestand in de eerste helft der beide jaren over het geheel genomen ongunstiger dan in de tweede helft. In 1912 kwam het laagste percentage werkloozen voor in September, October en November, in 1911 in December, het hoogste percentage kwam in 1912 voor in Januari, in 1911 in Februari en April.

De grafische voorstelling van het percentage der werkloozen, gepubliceerd in deze aflevering (zie blz. 24) geeft een duidelijk beeld van het relatieve aantal werkloozen in de voornaamste bedrijven in de verschillende maanden des jaars 1912 (zie ook afl. 1, 1912, blz. 27).

Beschouwt men de gemeenten met 50 000 of meer inwoners dan blijkt dat in 1912 het relatieve aantal werkloozen grooter was dan in 1911 in Amsterdam (9,5 pCt., tegen 4,6 pCt.), Groningen (3,7 pCt. tegen 1,8 pCt.), Haarlem (2,3 pCt. tegen 2,2 pCt.) en Leiden (2,1 pCt. tegen 2,- pCt.), en kleiner in 's-Gravenhage (2,5 pCt. tegen 3,9 pCt.), Rotterdam (0,7 pCt. tegen 1,6 pCt.) Utrecht (1,4 pCt. tegen 2,3 pCt.), Arnhem (3,8 pCt. tegen 4,1 pCt.) en Nijmegen (1,2 pCt. tegen 1,6 pCt.), terwijl het relatieve aantal werkloozen in Tilburg in beide jaren gelijk was.

Bij de beschouwing van deze cijfers houde men in het oog, dat de in het onderzoek betrokken beroepen in de verschillende plaatsen, niet steeds dezelfde zijn.

In het jaar 1912 werd door de vereenigingen, welke dienaangaande inlichtingen, verstrekten, aan de verzekerde leden uitgekeerd een bedrag groot f 110 605,13 tegen f 58 259,93 in 1911 (zie staat IV op blz. XI). Hierin is in 1912 begrepen f 50 190,99 en in 1911 f 45 968,86 aan uitkeering verstrekt door organisaties, welke bij gemeentelijke werkloozenfondsen zijn aangesloten. Aan de verzekerde leden, die deze uitkeering ontvingen, werd door de gemeentelijke werkloozenfondsen aan bijslag verstrekt f 42 070,135 in 1912 en f 37 906,325 in 1911 (zie staat V op blz. XII).

In totaal werd derhalve in 1912 door de verzekerde leden van de bij de gemeentelijke werkloozenfondsen aangesloten organisaties aan uitkeering en bijslag ontvangen f 92 261,125, tegen f 83 875,185 in 1911, terwijl, niet inbegrip van de uitkeering, verstrekt aan leden van niet aangesloten organisaties, in totaal aan uitkeering en bijslag werd betaald f 152 675,265 in 1912 en f 96166,25° in 1911. In hoofdzaak moet dit groote verschil worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat aan de werklooze diamantbewerkers in 1912 aan uitkeering werd verstrekt f 51 806,655, tegen slechts f 2 804,87 in 1911.