nen, die zich tot medewerking hadden bereid verklaard. Blijkens den daartoe gedanen oproep in de vakpers kon ieder arbeidersgezin zijne medewerking verleenen; geen gezin is uitgesloten wegens afwijking van eenig normaal-type van grootte, van leeftijd of van inkomsten. Zoo is o.m. opgenomen het budget van een waschvrouw en van een onderwijzer. Die oproep heeft echter hoofdzakelijk georganiseerde arbeiders bereikt en van dezen voornamelijk diegenen, die onder de invloedsfeer staan van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen. De budgets toonen kenmerkend, dat zij afkomstig zijn van geregelde, zonder veel schokken verloopende en zelfs meerendeels voorbeeldige huishoudens. Nadere aanduiding, dat deze gezinnen een keur vormen, vindt men in hun gemiddeld inkomen (f 876,77), in hunne gemiddelde samenstelling (man, vrouw en drie kinderen), in den leeftijd der gezinshoofden en in den aard der beroepen.

De 70 gezinnen bestaan uit 69 mannen, 70 vrouwen (w.o. een weduwe), 207 kinderen en 10 inwonenden; in het geheel dus uit 356 personen. Van de gezinnen zijn er 4 zonder kinderen, 12 met 1 kind, 14 met 2 kinderen, 20 met 3, 11 met 4, 2 met 5, 1 met 6, 4 met 7, 1 met 9 en 1 met 10 kinderen. Gemiddeld telt elk gezin bijna 3 kinderen. 9 gezinnen met gemiddeld 2,6 kinderen wonen in plaatsen beneden 10 000, 29, met gemiddeld "3,4 kinderen in plaatsen van 10 000—100 000 en 32 met gemiddeld 2,7 kinderen in plaatsen met meer dan 100 000 inwoners.

De gemiddelde inkomsten der gezinnen bedragen f 876,77, de gemiddelde uitgaven f 887,90 en het gemiddelde saldo te kort f 11,13. Zooals van zelf spreekt is het loon van den man de voornaamste inkomstenpost; in 13 gevallen is het de eenige. In het overgroote meerendeel der budgets vullen bijverdiensten en verdiensten van vrouw en kinderen het loon aan. Blijkens de verdeeling der inkomstenbronnen bedraagt het loon van den man gemiddeld 82,94 pCt. van het inkomen, de bijverdienste van den man 2,08 pCt., van de vrouw 3,23 pCt. en van de kinderen 6,88 pCt., terwijl voorts 3,11 pCt. wordt ingebracht door kostgangers en onderhuur, 0,55 pCt. door dividend van coöperaties en 1,21 pCt. door andere inkomsten.

Uit de gemiddelde uitgaven blijkt, dat de helft (50,02 pCt.) aan voedingswaren wordt besteed, waarvan brood de grootste post uitmaakt. Op brood volgen „melk, boter, kaas en eieren" en daarop met onderling weinig verschillende bedragen de overige 3 groepen van voedingswaren (suiker, kruidenierswaren, koffie, thee; aardappelen, groenten, grutterswaren, fruit, en vleesch, veten visch). Na de voedingsuitgaven komen als voornaamste posten de huishuur met 14,34 pCt. en kleeding en schoeisel met 11,47 pCt. In verhouding tot het totaal der uitgaven drukt de voedingspost de lage inkomens sterker dan de hoogere.

Beziet men de afzonderlijke voedingsposten, dan blijkt, dat alleen de uitgaven voor brood ongeveer evenredig met de gezinssterkte toenemen. Brood is dus van de voedingsmiddelen het eenige, waarin naar behoefte wordt voorzien; het verbruik der overige blijft beneden de behoefte. Aardappelen, groenten, grutterswaren en fruit nemen de tweede plaats als voedsel in. Voor melk enz. wordt weliswaar gemiddeld meer uitgegeven, maar ze is soortelijk veel duurder dan de aardappelen, die in de genoemde rubriek de voornaamste post vormen, vooral bij de grootere gezinnen. Tusschen de uitgaven voor suiker, kruidenierswaren, koffie, thee en die voor melk, boter, kaas, eieren, blijkt eene wisselwerking te bestaan; wanneer de eerste toenemen, nemen de laatste af.

De relatieve en absolute cijfers van de huishuur nemen bij toenemende gezinssterkte af; hetzelfde geldt voor de uitgaven aan „diversen". Deze daling openbaart zich, voor wat huishuur betreft, het sterkst bij de kleinere inkomens. Men zou verwachten, dat een grooter gezin ruimer zou wonen; het tegendeel blijkt echter uit de cijfers.

Voor de voeding wordt in verhouding in de kleine gemeenten meer uitgegeven dan in de grootere; daarentegen drukt de huishuur relatief zwaarder in de grootere gemeenten, terwijl kleeding en schoeisel in de groote steden 2,3 pCt. meer vraagt dan in de middelmatig groote gemeenten.

De budgets zijn in het rapport in extenso opgenomen, met afzonderlijke vermelding van het beroep van het gezinshoofd, van de gezinssterkte en de leeftijden der gezinsleden.

Uit de gevoerde correspondentie met invullers en vertrouwenspersonen zijn citaten verzameld, die belangstelling verdienen als illustratie van het gezinsleven der betrokken arbeiders en als „aanhangsel" het slot vormen van het rapport.