V

beneden de 18 jaren, met dien verstande, dat door die verhooging het weduwe-pensioen ten hoogste zal kunnen worden verdubbeld. De hierbij voor deze pensioenen gestelde nieuwe maxima, te weten van het weduwe-pensioen der gemiddelde bezoldiging en f 735, zijn gelijk aan de maxima, welke thans voor de

pensioenen van weduwen en weezen van burgerlijke Rijksambtenaren gelden ingevolge de wet van 17 Maart 1913 (Stbl. no. 89).

Teneinde te voorkomen, dat uit de vaststelling van deze nieuwe maxima nadeel zou voortvloeien voor de nagelaten betrekkingen van deelgenooten, die volgens de thans geldende regeling in verband met den volbrachten diensttijd en de genoten bezoldiging aanspraak op een hooger pensioen zouden kunnen verkrijgen, is bepaald, dat in de gevallen, waarin de tot dusver geldende berekening tot een hooger pensioensbedrag zou leiden, die berekening ook in het vervolg zal worden toegepast.

Tot dekking van de lasten zal voortaan van de deelgenooten der fondsen 1 pCt. hunner bezoldiging meer als doorloopende korting worden gevorderd. Bovendien zullen nieuwe deelgenooten voortaan in de fondsen moeten storten een afloopende korting ten bedrage van het verschil tusschen de bezoldiging, waarop zij worden aangesteld en f 400, met dien verstande dat deze afloopende korting slechts voor de helft zal worden geheven van de nieuwe deelgenooten, wier aanvangsbezoldiging niet meer dan f 600 bedraagt. De te heffen afloopende korting zal door de betrokkenen in het fonds worden gestort in termijnen, gelijkmatig over acht jaren verdeeld.

De door deze nieuwe bijdragen te verkrijgen versterking van de baten der fondsen zal intusschen niet voldoende zijn om de nieuwe lasten, welke door de gewijzigde regeling op de fondsen worden gelegd, te dekken.

De regeering is er in geslaagd, ook in dit opzicht met de beide maatschappijen tot overeenstemming te geraken, en wel in dezen zin dat een eventueele vergrooting van de tekorten der fondsen, welke uit de voorgestelde nieuwe regeling zal voortvloeien, door de maatschappijen en den Staat, elk voor de helft, zal worden gedragen.

De contante waarde van het ongedekt blijvende deel der lasten wordt voor het Pensioenfonds van het personeel der Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen op ongeveer f 2600000 geraamd, waarvan de Staat dus de helft voor zijn rekening zou nemen.