Arbeidersbescherming.

(Protection ouvrière.)

Groot-Britannië.

( Grande-Bretagne.)

Medisch onderzoek van jeugdige personen naar hun geschiktheid voor het verrichten van fabrieksarbeid. x)

(Examen médical de jeunes personnes d'après leur aptitv.de pour le travail d'usine.)

Door den Secretaris van Binnenlandsche Zaken werd een commissie ingesteld tot onderzoek naar de werking van de Fabriekswet, voorzoover betreft het medisch onderzoek van jeugdige personen naar hun geschiktheid voor het verrichten van fabrieksarbeid. Uit het onlangs door deze commissie uitgebracht verslag blijkt het volgende.

Het medisch onderzoek van jongens en meisjes geschiedt thans op tweeërlei wijze, n.1. gedurende den schooltijd krachtens de „Bducaition Aets" door schoolartsen en later volgens de voorschriften der Fabriekswet door geneesheeren, die bevoegd zijn tot het afgeven van bewijzen van (geschiktheid tot liet verrichten van fabrieksarbeid. In het systeem van onderzoek krachtens de Fabriekswet wenschen de commissieleden de volgende wijzigingen te zien aangebracht: het onderzoek vinde plaats op 18- in plaats van op 16-jarigen leeftijd en geschiede in alle fabrieken en werkplaatsen, voorzoover niet bij speciaal besluit van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken een uitzondering is gemaakt; het getuigschrift worde in positieven in plaats van in negatieven zin opgesteld, het houde dus de verklaring in, dat de onderzochte lichamelijk geschikt is voor fabrieksarbeid; de onderzoekende geneesheer moet het recht hebben in een getuigschrift te vermelden onder welke voorwaarden ©en bepaald werk al of niet gesohikt is voor den betrokkene, wielke bijzondere maatregelen in zijn belang getroffen moeten woeden; ook moet de voorwaarde gesteld kunnen worden, dat binnen een bepaalden tijd een hernieuwd onderzoek plaats zal vinden van den persoon in kwestie of de toestanden in de betrokken industrie. Bovendien acht de commissie gewenscht, dat het geneeskundig onderzoek zal plaats vinden binnen 14 dagen na het aanvaarden van fabrieksarbeid en dat het getuigschrift tevens de verklaring aal inhouden, dat de controleerende geneesheer inzage nam van het medisch schoolcertifioaat van den betrokkene; dat ihet onderzoek plaats -vinde in de fabriek en aan den geneesheer de verplichting worde opgelegd in elke fabriek, waarin hij een onderzoek verricht, zich op de hoogte te stellen van den aard van het werk, dat de onderzochte personen verrichten of zullen verrichten. Zij wensoht de verschillende bepalingen omtrent het onderzoek en den vorm van ihet getuigschrift te zien vastgesteld door het Ministerie van Binnenlaindsehe Zaken, dat tevens het toezicht op den arbeid der geneesheeren uitoefent. Voor de moeite, welke de geneesheer zich geeft om zich in de fabrieksomstandigiheden in te werken, het uitbrengen van een jaarverslag en het verrichten van een hernieuwd onderzoek, wanneer de toestand van den betrokken arbeider dit eisobt, zon de geneesheer uit een openbare kas betaald moeten worden, terwijl — evenals tot dusverre — de kosten voor het eerste onderzoek der arbeiders voor rekening van den werkgever zouden moeten blijven. Om de wijziging in de plichten en verantwoordelijkheid der geneesheeren te doen uitkomen stelt de commissie voor, den titel „Certifying Factory Surgeon" te vervangen door „Examining Factory Surgeon". Op verzoek van den eigenaar ©ener fabriek, waarin reeds een medicus dienst doet, zou de overheid het recht moeten hebben, dien geneeskundige als „Examining Surgeon" voor de betrokken fabriek aan te wijzen. De commissie acht het gewenscht, in het algemeen het onderzoek door de bestaande plaatselijke gezondheidsdienstein te doen geschieden, evenals dit met het medisch onderzoek van schoolkinderen het geval is. Aan de betrokken overheidsorganen zou moeten worden verzocht, terstond desbetreffende voorstellen in te dienen,

In de jaren 1919—1923 werden 1681158 jeugdige personen onderzocht, waarvan 54 056 ongeschikt werden verklaard voor het verrichten van fabrieksarbeid. Cijfers betreffende voorwaardelijke goiedkeuring zijn slechts beschikbaar over de jaren 1921—1923 en toonen aan, dat in die periode aan 22 847 personen voorwaardelijk kon worden toegestaan in een fabriek te werken (in diezelfde jaren werden 28 560 personen terstond afgekeurd).

i) The Ministry of Labour Gazette, Vol. XXXII, no. 6, Juni 1924, blz. 196.