groote griepepidemie in Juli van laatstgenoemd jaar optrad (zie daaromtrent hetgeen hieronder omtrent die griepepidemie in 1918 is medegedeeld).

Bij meningitis, met eene gemiddelde relatieve sterfte van 1.74 bij de mannen en 1.38 bij de vrouwen, (verhouding 1: 0.79) is in de laatste jaren bij beide geslachten eene beduidende vermindering waar te nemen, die echter in 1917 voor eene vermeerdering heeft plaats gemaakt, weder gevolgd door eene groote vermindering in 1918.

Ten slotte dient er nog op gewezen, dat gewelddadige dood (in hoofdzaak verdrinken) in alle leeftijdsklassen circa 3 maal meer bij mannen dan bij vrouwen voorkomt, en dat zelfmoord in veel grootere mate door mannen dan door vrouwen wordt gepleegd; de verhouding was eveneens als ruim 3: 1, bij de mannen echter afneming, bij de vrouwen betrekkelijk sterke toeneming.

Eindelijk zij nog aangeteekend, dat in de sterfte aan kraamvrouwenkoorts, evenals in die aan andere ziekten van kraambed en zwangerschap reeds langen tijd eene gunstige vermindering is waar te nemen, al zijn in 1915 en 1916 maar vooral in 1918 de cijfers, in vergelijking met die van de voorafgaande jaren, vrij hoog. Zooals uit het volgende overzicht blijkt, bleef kraamvrouwenkoorts in 1917 weder beneden het cijfer van 1915.

Op 1000 geboorten stierven onderstaand aantal vrouwen aan:

Kraamvrouwenkoorts. Andere ziekten van zwangerschap en kraambed. 1876—1880 1.33 1911 0.74 1876—18S0 2.75 1911 1.55 1881—1885 1.20 1912 0.63 1881—1885 2.88 1912 1.69 1886—1890 1.18 1913 0.58 1886-1890 2.41 1913 1.48 1891-1895 1.10 1914 0.57 1891—1895 1.92 1914 1.49 1896-1900 0.69 1915 0.77 1896-1900 1.81 1915 1.69 1901-1905 0.72 1916 0.93 1901—1905 1.67 1916 1.58 1906-1910 0.71 1917 0.76 1906-1910 1.6S 1917 1.67 1911—1915 0.66 1918 0:98 1911-1915 1.58 1918 1.92

In de voorgaande beschouwingen is er reeds met een enkel woord op gewezen, dat sommige ziektevormen aan bepaalde leeftijden min of meer eigen zijn. Zoo komen mazelen, kinkhoest,, croup en in zekere mate ook roodvonk en diphtherie in hoofdzaak in de eerste drie leeftijdsklassen voor, stijgt het gevaar om aan influenza te sterven met den leeftijd, valt de grootste sterfte aan longtuberculose in de leeftijdsklasse van 20—29 jaar, terwijl de sterfte aan hersentuberculose in hoofdzaak in den jeugdigen leeftijd voorkomt. De sterfte aan organische hartgebreken, apoplexie en hersenverweeking, nephritis en ziekte van Bright neemt toe, naarmate de leeftijd stijgt, terwijl ook de kanker in alle vormen onder de ouderdomsziekten is te rangschikken. Acute bronchitis veroorzaakt de grootste sterfte onder de jeugdigen, chronische bronchitis daarentegen het meest onder de alleroudsten. Pneumonie verdeelt zich over de verschillende leeftijdsklassen vrijwel gelijk aan de totale sterfte. Nog verdient opmerking dat de stijging van het sterftecijfer in 1916 en 1917 voor een groot deel te zoeken is in de ziekten der ademhalingsorganen, apoplexie, organische hartgebreken, ouderdom en tuberculose. De sterfte aan laatstgenoemde oorzaak heeft ook eenigszins bijgedragen tot de verhooging van het sterftecijfers van 1918; deze verhooging is echter in hoofdzaak het gevolg geweest van de griepepidemie. Voor de 4 eerstgenoemde oorzaken heeft de grootere sterfte meest ouderen getroffen, terwijl bij tuber. culose de vermeerdering meer plaats had onder de jongeren van 5—29 jaar.

De influenza-epidemie, die in Juli 1918 over onze oostergrenzen het land binnenkwam, verspreidde zich zeer snel over het geheele land,honderdduizenden aantastend. In den aanvang was het ziekteverloop van goedaardigen aard; verreweg de meeste lijders herstelden binnen enkele dagen. Toch bleek het sterftecijfer reeds dadelijk beïnvloed, aangezien in Juli reeds 98 personen aan griep stierven, welk cijfer in Augustus tot 535 steeg. In September daalde het cijfer weer tot 183 om in October weder vrij sterk te stijgen (3210), waarna het in November een angstwekkende hoogte bereikte (10.679). Gelukkig bleek dit echter het culminatiepunt te zijn, want inDecember daalde het cijfer weder tot 2886 en verminderde in de daarop volgende maanden snel, zoodat de epidemie in Juni 1919 als geëindigd kon worden beschouwd.*)

Met de sterfte aan influenza (zie de tabellen op blz. XXVI en XXVII) steeg ook de sterfte aan acute bronchitis aan de beide vormen van pneumonie, aan aandoeningen van de pleuraholte,

') De hierboven genoemde cijfers betreffen alle in ons land aan griep overleden personen.