2Titt>öm=Znonöoltë,

nan ben €errt». pater fjustin.

Heldhaftigheid onzer Marteiaars.

Blauwe Stad, 23 April.

Dierbare Nicht.

§root is de God der Christenen! riepen de heidensche ■ Romeinen op het zien van de heldhaftige standvastigheid der eerste martelaars. Nu de storm, die de jeugdige Kerk van China geteisterd heeft, gestild is, nu roepen de heidenen hier ook vol bewondering uit: Groot is de God der Christenen, wiens aanbidders zoo kunnen sterven!

Wij, zendelingen van dien God, wij zeggen : ons leven was hard gedurende die verschrikkelijke gebeurtenissen, terwijl aan alle kanten gemoord en gebrand werd, terwijl wij, achter zwakke muren verscholen, onze dierbare kinderen, die aan de slachting ontkomen waren, trachtten te verdedigen. Maar ook, welken zoeten troost hebben wij niet genoten ! En welke hoop mogen wij niet koesteren voor de toekomst, als wij zien, hoe edelmoedig onze arme geloovigen, ontsproten nochtans uit een volk welks kleinhartigheid alom bekend is, hun leven voor hunnen God ten beste kunnen geven I O, niet te vergeefs hebben wij ons de bitterste ontberingen getroost; niet te vergeefs zijn verscheidene onzer medebroeders op het veld van eer gesneuveld; niet te vergeefs hebben de vrome zielen uit Europa ons met hunne gebeden en aalmoezen ondersteund : Christenen kan men ter dood brengen, nooit zal men de Kerk van Christus in Mongolië dooden, het bloed onzer martelaren zal hier weldra een rijken oogst doen bloeien.

Om u eenigszins de vreugde te doen gevoelen, welke wij thans genieten, na al de uitgestane angsten, zou ik u een voor een de heldendaden onzer roemrijke slachtoffers willen vertellen. Maar de tijd ontbreekt mij om dergelijke taak te ondernemen, en ik zou vreezen door een kleurloos verhaal de zegepraal te verduisteren van hen, van wie men gezegd heeft: martyres dixisti, laudasti satis: met hen martelaars te noemen, hebt gij hen genoeg geloofd. Ik zal mij dan tevreden stellen met heel eenvoudige feiten aan te halen; eene bekwamere pen dan de mijne zal wellicht eens de geschiedenis schrijven van de schoone daden onzer martelaars.

Zoodra de vervolging was uitgebarsten, werd te Tschoe-swei-hotoeng, in de streek T’oemet, eene vrouw van 45 jaren aangehouden, die nog maar sedert 3 jaar christen was. Van haar doopsel af was zij een voorbeeld van oprechte deugd en vol ijver voor de bekeering van hare vroegere heidensche vriendinnen; zij had er reeds verscheidene tot den waren godsdienst gebracht. Toen men haar barsch