erkentelijkheid gaf hij hun zijne kleeren en het weinige geld dat hem nog overbleef. Daarna stierf hij, met een zaligen glimlach op de lippen.

Josephs broeder, Tscheung-lioe, moedigde, op het laatste oogenblik zijn eigen zoontje aan. „Schep moed kind, zegde hij, schep moed: na een kwartiertje tijdens zijt gij voor altijd in den hemel: gij behoeft nog slechts een stapje te doen!” „Voor u zal het een groote stap zijn” snauwden de beulen hem toe: en zij martelden hem een ganschen dag lang, maar geen oogenblik wankelde zijne standvastigheid. Even moedig als zijn broeder zegde hij, al glimlachend: Een dag tijdens, welke kleinigheid, als men daarmede een eeuwig, volmaakt geluk kan verdienen. Zoo werd deze heele familie, uit twaalf personen bestaande, op denzelfden dag ter dood gebracht.

Hiu-tien-keoe, een christen van Sama-wan, die eertijds een zeer ijverig lid van de secte der vasters was, had nog maar sedert een jaar het doopsel ontvangen, toen de vervolging uitbrak. Hij had zich zoo ijverig op de bekeering der heidenen toegelegd, dat hij er in minder dan een jaar over de honderd tot onzen heiligen godsdienst gebracht had. Door de Boksers gevangen genomen werd hij eerst onmenschelijk gepijnigd, en eindelijk aan een kruis gehecht, vanwaar hij niet ophield het geloof te prediken tot zijn laatsten snik toe.

Te Eul-she-Kia-tze was een heidensche schaapherder, Ts’ai-tsungt’ang genaamd, een goede, eenvoudige ziel. Jaren lang had die man nagedacht op den dood en op hetgeen later met hem zou gebeuren. Dit laatste vraagstuk vooral verontrustte hem, en menigwerf had hij de oplossing van dat raadsel gevraagd aan de Chineesche bonzen en mongoolsche lama’s; maar geen enkele lichtstraal kwam ooit de duisternissen van dat schrikwekkend „later” doorboren. Echter, Hij, wiens woord niet faalt, heeft gezegd: zoekt en gij zult vinden. Eindelijk ontmoette de arme tobberd een onzer geloofsleeraars, die hen\ bij den missionaris bracht. Na een kort onderhoud was de bekeering voltrokken, en de geloofsleerling, weldra gedoopt met den naam van Petrus, volgde het voorbeeld van zijnen heiligen Patroon, die zijne vischnetten achtergelaten had om Jesus te volgen, hij ook verliet zijne kudde en stelde zich ten dienste van den missionaris, den E. P. Andreas Zijlmans, bij wien hij het ambt van tweeden bediende vervulde toen de vervolging uitbrak.

Na eenige dagen moest P. Zijlmans, door de Boksers achtervolgd, eene schuilplaats gaan zoeken in het district Heoe-pa, waar hij korten tijd nadien, de martelkroon verwierf. Ondertusschen was Petrus in zijne geboortestreek gebleven; hij moedigde de uiteen gevluchte christenen aan en diende aan de nieuwbekeerden het doopsel toe. Doch weldra, door de moordenaars opgezocht, vluchtte hij zelt naar Tai-hai, waar de twee missionarissen, de EE. PP. Heirman en Mallet, welhaast gevangen werden en den marteldood stierven. Petrus meende dat al de andere missionarissen eveneens omgekomen waren, maar zijn geloof wankelde niet.

Dit is maar een onweder, dat spoedig voorbij zal zijn, zegde hij, en onze heilige godsdienst zal glorierijker dan ooit uit de beproeving opstaan, als wij edelmoedig ons bloed ten beste geven. Hij keerde naar T’oemet terug. Daar vernam hij den roemvollen dood van zijnen broeder, die eenige dagen te voren vermoord was, en hij ging zich zelf bij de Boksers aanbieden.