Hier ben ik, zeide hij, ik ben christen !

Hoeveel menschen hebt gij bedorven met hen tot uwen godsdienst te leiden ?

Ik heb er meer dan vijftig bekeerd, en ik ben er trotsch op.

Dat zult gij duur bekoopen !

Hij ontving vijftig sabelslagen, en stervend riep hij verheugd uit: Ik ga onze priesters wederzien !

Te Woe-song t’o-loe woonde een christen : K’iao-èn-toe, die vóór zijne bekeering hoofdman was van de sekte der Mi-mi-kiao, geheimen godsdienst, welke hij met een allervurigsten ijver verspreidde. Voor ongeveer elf jaar werd hij door een onzer priesters bekeerd; hij verbrandde in ’t openbaar de boeken zijner sekte en begon onzen godsdienst onder zijne vorige geloofsgenooten te prediken. In het begin had hij veel te lijden van deze laatsten, die hem voor een geloofsverzaker uitmaakten. Maar door zijn geduld overwon hij hen, en gedurende de twee laatste jaren bracht hij er bij de driehonderd tot bekeering. Toen brak de vervolging uit.

Nu gaan de schoone dagen voor ons aanbreken, zei de bewonderenswaardige christen tot zijne kinderen ; dat iedereen zich voorbereide!

En vernomen hebbend dat de moordenaars gekomen waren, trok hij witte kleederen aan en met het rozenhoedje in de hand en het kruis op de borst ging hij gerust de beulen te gemoet.

Ik verwachtte u, mijne vrienden ; weest welkom : ik ben christen en bereid om alles te lijden wat gij wilt.

Hij werd op staanden voet gedood.

Te Kwang-tiring-tze leefde voor eenige jaren, eene talrijke heidensche familie, met name Tchao. Het waren eerlijke menschen, die de achting van al hunne medeburgers genoten. Een der zonen ontmoette toevallig eenige christenen, die hem over onzen heiligen godsdienst spraken. Uit nieuwsgierigheid vroeg Wang-t’ai-tze, zoo heette de jongeling, eenige boeken en men gaf hem eenen catechismus, dien hij naar huis medenam. Daar werd het boekje, dagen lang, woord voor woord overwogen. De genade kwam die eerlijke lieden te hulp en zij besloten zich te bekeeren. Eerst en vooral lieten zij alle heidensche bijgeloovigheden varen, en weigerden bij te dragen tot de onkosten der tooneelspelen, die, ter eere der afgoden, voor de tempels uitgevoerd worden. Dat verwekte groote opspraak in de streek, en de missionaris, geroepen om die goede lieden tegen hunne voormalige geloofsgenooten te beschermen, stond niet weinig verwonderd dat zij genoegzaam onderwezen waren om het doopsel te kunnen ontvangen. Van dan af was die familie, welke een dertigtal leden telde, zoo voorbeeldig dat de helft van het dorp, waar zij woonde, ook weldra bekeerde.

Toen de vervolging uitbrak verzamelde de oude moeder Tchao, gelijk de moeder der Machabeeërs, geheel de familie, en sprak hun in dezer voege toe:

Dat zij die den moed niet hebben om den marteldood te ondergaan, de vlucht nemen; wat mij betreft, ik blijf hier met de kleine kinderen om met hen te sterven I

Al de aanwezigen, ten getale van 24, antwoordden dat ook zij bereid waren om voor hun geloof te sterven. Weldra werden zij aangehouden.