BOUWBEDRIJF

door functiesplitsing worden verkregen. Met andere woorden, het staal moet tegen roest beschermd worden en zoodanig worden bekleed, dat het ook bij een felle brand geen te hooge temperatuur krijgt. Wat de bescherming tegen roesten betreft: er bestaan (verschillende middelen, die afdoende kunnen worden genoemd, mits de constructie er toe bijdraagt om het ontstaan van roest te voorkomen. De constructeur zal er dus voor moeten zorgen, dat nergens waterzakken kunnen ontstaan, dat nergens het staal voortdurend aan vocht is blootgesteld. Wanneer daarop wordt gelet, en het staal goed wordt beschermd dan is er van eigenlijk roestgevaar geen sprake meer. Het bewijs daarvoor levert de enquête die Frank Skinner in 1925—1926 heeft gehouden en waardoor hij tot het besluit kwam, dat stalen geraamten een vrijwel onbeperkte levensduur hebben. Op welke wijze staal moet worden behandeld om roestvorming te verhinderen, hangt geheel af van de wijze waarop de muren, vloeren en omkleeding worden uitgevoerd. In het algemeen zou men kunnen zeggen, dat staaldeelen, die geheel door beton worden omgeven, geen andere behandeling behoeven te ondergaan, dan een goede mechanische reiniging met behulp van stalen borstels, ontroestingsapparaten of een zandstraal. Het bestrijken met cementmelk is na reiniging als een extra voorzorg nog aan te bevelen. Van de drie genoemde reinigingsmethoden is zandstralen het beste, aangezien daardoor alle roest en walshuid verwijderd worden. Indien het staal door metselwerk wordt omgeven, zooals b.v. bij gemetselde holsteenvloeren of terra-cotta bekleeding het geval is, dan is de meest aanbevelenswaardige werkwijze om het metaal na reiniging te torkreteeren, zoodat het vaneen cementlaag van 5 a 10 mm dikte is voorzien

voor en aleer men met metselen begint. Men kan deze cementlaag ook aanbrengen door herhaaldelijk het oppervlak te bestrijken met dikke cementmelk en daarbij achtte geven dat de vorige laag goed droog is, voor de volgende wordt aangebracht. Indien het staal niet met andere bouwstoffen in aanraking komt, zooals b.v. het geval is bij vloeren van betonplaten, die op de boven- en onderflenzen der balken rusten of bij kolommen die omkleed worden met steengaas, dan is een bescherming met menie of een andere verfstof voldoende. Het verdient daarbij aanbeveling om het staal direct na ontroesten en reinigen in te smeren met een zeer dunne laag lijnolie, door b.v. een dot poetskatoen, die eenigs zins vet is, krachtig over het metaaloppervlak te bewegen en daarna een dubbele laag goede loodmenie aan te brengen. Behalve deze, algemeen bekende, methoden van roestwering kent men nog andere zeer goede, maar gewoonlijk zeer kostbare werkwijzen b.v. verzinken of behandeling met een bitumen-procédé (Bitumen-solution, Bitumastiek, enz.). Bij al deze behandelingen, dient men wel in het oog te houden, dat het noodig is, het staaloppervlak zoo goed mogelijk te reinigen en te ontroesten. Dat is een eerste vereischte, waaraan streng de hand moet worden gehouden Zoo eenvoudig als de kwestie der roestbescherming is, zoo moeilijk is het om de vraag te beantwoorden, op welke wijze een staalskelet beschermd moet worden tegen brand. Dat hangt n.l. van zoovele factoren af, dat een algemeene beantwoording niet te geven is. Wat toch is de bedoeling van die bescherming? Ook deze vraag wordt verschillend beantwoord door diverse belanghebbenden. De assuradeur zal als eisch stellen, dat het gebouw bij brand zoo min mogelijk wordt beschadigd en de uitkeering van de verzekering dus zoo gering mogelijk behoeft te zijn. De brandweerautoriteiten zullen eischen, dat de brand niet overslaat naar andere gebouwen en bij het blusschingswerk zoo min mogelijk gevaar ontstaat. De algemeene eisch (en die van de bewoners of gebruikers in het bijzonder!) zal zijn, dat personen, die zich in het gebouw bevinden, zich bij brand in veiligheid kunnen stellen. De eisch der assuradeuren is het zwaarst, dus zal die als uitgangspunt voor verdere beschouwingen worden gekozer. De eisch der bewoners is het lichtst. De verlangens van de brandweerautoriteiten liggen er tusschen. Laat ons dus aannemen, dat een brandvrije bekleeding vaneen staalskelet moet voldoen aan de voorwaarde, dat het metaal bij brand zijn draagvermogen behoudt en het geraamte dus intact blijft. Nu is tenslotte geen enkel materiaal op den langen duur tegen hooge temperaturen bestand, m.a.w. geen der gebruikte bouwmaterialen is werkelijk „fireproof”, zij zijn alleen min of meer „fireiesisting”, vuurweerstaand. En daaruit volgt een tweede moeilijkheid: hoe lang neemt men aan dat brand duurt, m.a.w. hoe lang moet het bekleedingsmateriaal het staal beschermen. In steden met een goed georganiseerde brandweer behoort het tot de uitzonderingen indien een brand meer dan 4 uren duurt, hoewel er ook branden bekend zijn die 40 uren hebben gewoed (Baltimore 1904). En een brandduur van 4 uren is alleen mogelijk wanneer het gebouw zeer veel brandbare stoffen bevat en het vuur zich van de eene naar de andere ruimte kan verplaatsen. Is dat niet het geval, doordat het vuur door vuurweerstaande wanden en deuren tot de ruimte waarin het woedt beperkt blijft, dan zal een brand van korter duur zijn en minder hevig, tenminste wanneer inde ruimte zich geen bijzonder brandbare stoffen bevinden. Bepalen we onze gedachten tot een woon- of bureauhuis als voorbeeld, dan kan zeker niet gezegd worden dat de vertrekken vele brandbare stoffen bevatten. Meubelen, boeken, gordijnen, enz. branden of smeulen wel maar ont-

119

Afb. 14.