VEREENIGDE STATEN

No. i. Januari 1934.

Tofapo, The Ces Adickes, and Slum Clearance, door E, M. Bassett. Na den grooten brand van Tokio werd een wet uitgevaardigd, overeenkomend met de bekende lex Adickes. Het afgebrande gebied werd opnieuw ingedeeld en ruimer en gezonder ontworpen dan het vroeger was. Na de opstelling van dit nieuwe plan werd aan eiken eigenaar van een perceel in het afgebrande gebied een nieuw perceel aangeboden, zoo dicht mogelijk in de nabijheid van zijn oude bezitting, goed bebouwbaar, gewoonlijk tot lo % kleiner dan zijn vroeger perceel, omdat meer ruimte werd bestemd voor publieke doeleinden, maar ten gevolge van de verbeterde omstandigheden niet geringer in waarde. Bassett stelt de vraag of men ook in Amerika niet een soortgehjke wetgeving behoeft, ten einde op groote schaal tot krotopruiming over te kunnen gaan. Het is de vraag of de wet dit toelaat, daar immers ontzetting uit den eigendom alleen tegen schadevergoeding mag plaats hebben en men bij deze schadevergoeding denkt aan betaling in geld. B. meent dat ook vergoeding in gelijkwaardig land (het Belgische denkbeeld) zou moeten worden gemaakt.

Frequency Distributions, door C. Heirick. Samenvattende mededeelingen over het gebruik van openbare bibliotheken in verband met den afstand daartoe.

Akron's Building Line Plan, door C. F. Fisher. Deze stad bezit een algemeen rooilijnenplan, dat de schrijver met veel instemnung aanhaalt en waarvan hij details weergeeft. Daarbij houdt hij zich met name bezig met de vraag of een dergelijk plan volgens U.S. recht geoorloofd is, een vraag, welke hij bevestigend beantwoordt.

BOEKBESPREKINGEN

DR. D. REGELING: DE STAD DER TEGENSTELLINGEN. EEN SOCIOGRAFIE VAN WAGENINGEN. (h. VEENMAN & ZONEN, WAGENINGEN 1933. 2X2 PAG.)

De conclusies, die Dr. Regeling trekt uit zijn studie, zijn ten deele vervat in een slotwoord: „een onbevangen beschrijving der Wageningsche maatschappij (moest) het karakter krijgen van het scheppen van een beeld van sociale verbrokkeling en economische achterlijkheid. .... Welk deel van het economisch leven men beschouwt, nergens is van eenigen gezonden groei sprake De eigenaardige samenstelling der bevolking IS zelfs voor den oppervlakkigen waarnemer duidelijk zichtbaar; .... allen, wier belangstelling zich bewoog op ruimer terrein dan binnen den engen kring van het eigenbelang, waren door het gemis aan samenhang tusschen de bevolkingsdeelen getroffen De gebrokenheid der bevolking moest in het licht worden gesteld, en nadrukkelijk moest daarbij naar voren worden gebracht hoezeer de oude, trage, indolente volksmassa den weg naar hoogere ontwikkeling slechts langzaam onder vreemde leiding aflegt.

cxil&gL* Hoe moet de geestestoestand, waarin de oude bevolking verkeert, worden verklaard? Herhaaldelijk heeft het ons getroffen, dat waarnemers deze verklaring in den stamaanleg willen zoeken; wij moesten echter verzekeren, dat we huiverig waren hen op dezen weg te volgen.... Meer dan een vermoeden is bij ons echter het denkbeeld geworden, dat we in de Wageningsche lagere bevolking het product moeten zien van een te moeilijk leven gedurende te langen tijd”.

Korter en scherper heeft schrijver zijn oordeel geformuleerd in de titels en omschrijvingen der hoofdstukken van zijn boek, waaruit ik citeer: Wetenschap in een omgeving van achterlijkheid een geschiedenis van armoede het verdwijnen van den tabaksbouw absenteïsme Wageningens isolement uittocht der Joden Waarom de Landbouwhoogeschool te Wageningen i de stad der vreemdelingen de klove tusschen de groepen allerwegen zichtbaar de beweeglijkheid der vreemdelingen honkvastheid der Wageningers verdeeldheid op vereenigingsgebied vereenigingen lot algemeen nut onder vreemde leiding de arbeid in de moderne vakbeweging verricht dpr „vreemdelingen” het voortgezet onderwijs „vreemdehngen”-onderwijs een beeld van verstandelijke armoede. Aan deze typeeringen behoeft niets te worden toegevoegd;

helaas dient ieder, die Wageningen en de Wageningers kent, te erkennen dat de toestanden zuiver zijn geobserveerd en onpartijdig zijn weergegeven. Omtrent de methoden van observatie en weergave valt natuurlijk te strijden. De niet-socioloog of -sociograaf voelt bij het lezen van dit vlot geschreven werk telkens de behoefte rijzen aan cijfers, aan tabellen, aan exacte gegevens. Wat Dr. Regeling geschilderd heeft, is een impressie, een compilatie van oordeelen, waar wondwhjk genoeg vrijwel geen vooroordeelen zijn ingeslopen, doch die het nadeel bezit onmeetbaar te zijn en daardoor zich niet goed te leenen tot het vergelijken van de Wageningsche maatschappij met andere bevolkingsgroepen.

De volkshuisvester en stedebouwer zal in de studie van Dr. Regeling vergeefs zoeken naar exacte gegevens omtrent de bevolkings-samenstelling, de beroepsklassen, de leeftijdsstructuur, de huisvesting en al die andere onderwerpen, waar hij zich zoo gaarne in verdiept. Direct bevat het werk voor hem dus weinig van waarde; indirect is het echter een zeer waardevol bezit.

Hoe gaarne laten wij ons immers niet gaan in het droomen en ontwerpen van modern-rationeele bebouwingen, „vertrouwend in de opbouwende en cultuurvormende krachten van onzen tijd”, uitgaande van een „systeem in den zin van een harmonisch samenpan van menschelijke, materiëele en geestelijke behoeften”, en komend tot bebouwingen waarin huist „een prikkel tot moderner cultuurleven met meer licht en openheid, meer vreugde en bewustheid, minder kleinheid, benepenheid en bangelijk individualisme (citaten uit het artikel Bebouwing Wieringermeerpolder, Januari-nummer van dit tijdschrift). Laat ons dan, ter compensatie, Dr. Regeling ter hand nemen. Wageningen is helaas niet een unicum; een belangrijk deel van onze plattelands- en Krahwinkelbevolking is niets of nauwelijks beter dan deze „verstandelijk en moreel uiterst middelmatige groep met gebrek aan geestkracht”.

De sociografie van Wageningen kan ons helpen reëel te blijven, en dat is een zoo groote verdienste, dat wij de kleine gebreken en lacunes gaarne op den koop toe nemen.

J. T. P. B.

DR. H. F. M. stoer: DE ROOILIJN

Dat er over de rooilijn een monografie kan verschijnen van 133 bladzijden druks, bewijst wel hoeveel „stof" er zit in dit rechtsmiddel, dat reeds van overouden datum is, doch eigenlijk eerst in het laatste tiental jaren de bizondere opmerkzaamheid van de administratieve jurisprudentie en litteratuur en ten slotte ook van den wetgever heeft getrokken.

De schrijver gaat allereerst in op het begrip „rooilijn”. Na een wel zeer vluchtig historisch overzicht komt hij op de wettelijke definitie van de rooilijn, haar functie het aangeven van een grenslijn voor de bebouwing en de belangen, welke door deze functie kunnen worden gediend. In een tweede hoofdstuk behandelt hij de rooilijn in het algemeen, waarbij o.m. ter sprake komen de goedkeuring door Ged. Staten, de afkondiging der rooilijnverordeningen, de sanctie daarop en de toegelaten afwijkingen daarvan. Het gevolg van het vaststellen der rooilijn is het onderwerp van het derde hoofdstuk. Hier gaat de schrijver in op den omvang van ’s Raads bevoegdheid tot eigendomsbeperking in Verband met art. 635 8.W., zoomede op de bekende vraag omtrent het beletten van gedeeltelijke Vernieuwing buiten de rooilijn. In aansluiting daaraan bespreekt hij het bouwen, enz. van bouwwerken en getimmerten, welke geen „woningen of andere gebouwen” zijn. De schrijver meent dat de bouwverordening dit niet mag beletten. Hier zal in ieder geval wel bij moeten worden gedacht: door de rooilijnvoorschriften. In het vierde hoofdstuk (dat m.i. beter zou hebben aangesloten bij het tweede) komt aan de orde de onderscheiding tusschen algemeene en bizondere rooilijnen en daarbij o.a. de inhoud van de verplichte algemeene voorschriften, het toepassen van differentiatie bij die voorschriften en de voorgeschreven procedure. De diie laatste hoofdstukken ten slotte behandelen achtereenvolgens de rooilijn in verband met het uitlsreidingsplan, met het bouwverbod en met schadevergoeding wegens rechtmatige overheidsdaad.

Bij een zoo ingewikkelde materie, als welke het hier geldt, kan het geen verwondering wekken dat het betoog van den schrijver op tal van punten tot tegenspiaak prikkelt. Het bestek van deze aankondiging laat niet toe die punten critisch te bezien. Overigens heeft de schrijver zelf aan de litteratuur over de verschillende controversen alle aandacht besteed. Zelfs is er plaats voor de vraag of hij aan deze ; meerendeels in tijdschriftartikelen opgenomen litteratuur niet al te veel eer heeft bewezen. Het zou m.i. aan