raad zijn ingediend, geen tweede tervisieleggitig voorgeschreven wordt, omdat deze toch elke practische

Vooral bij den omvang, 3ien de grondbedrijven in de laatste jaren hebben verkregen, zal het meermalen voorkomen dat er, vooral partieele, plannen van uitbreiding worden voorbereid en vastgesteld, waartegen geen bezwaren worden ingediend. Het is overbodig werk deze plannen dan toch nog weer eH tweede neerlegging te doen ondergaan. Het is verspilling van tijd en energie, wat ons_overbodig voorkomt. J

Misschien kan bij een eerstvolgende wijziging van de Woning» wt aan H— iii i[ lie aandacht worden besteed.

J. Th. van DER Laan

Utrecht, April 1934

KORT VERSLAG VAN DE 21STE JAARLIJKSCHE LEDENVERGADERING VAN DEN NATIONALEN WONINGRAAD, A. B. V. W., OP VRIJDAG EN ZATERDAG, 29 EN 30 JUNI 1934, IN DE SOCIËTEIT „SINT BAVO" TE HAARLEM

Vrijdagsmiddags twee uur opent de voorzitter, de Heer Mr. Dr. G. V. d. Bergh, de vergadering. Van het bestuur zijn, naast den voorzitter, aanwezig de Heeren Arnold, Bommer, Boomsma, Bossenbroek, Bruintjes, Camntinga, V. Goudoever, Lambeck, Lindeyer, Rugge, v. Staal, v. d. Wal, Woldringh en Zwang. |

zijn, buiten de provinciale afdeelingen, 163! te Haarlem iwgesipten coqpOraties. _ J

Voorts zijn aanwezig de Heeren Mr. J. Gerritsz, wethouder voor de volkshuisvesting, vertegenwoordiger van het gemeentebestuur van Haarlem, Ir. M. H. Maas, directeur van Openbare Werken, en Ir. D. Kruyf en H. H. Kuhlemeier, resp. directeur en inspecteur van het Bouw- en Woningtoezicht en het Woningbedrijf te Haarlem.

I. De Voorzitter heet de aanwezigen welkom. Evenmin als vorige jaren kan spreker een "juichtoon laten hooren. Trouwens wij kunnen ons nauwelijks voorstellen dat ergens een congres thans in opgewekte stemming bijeen komt of het moest zijn een bond, die zich de vernietiging van de veroveringen der menschheid op stoffelijk en geestelijk gebied ten doel stelt. Wij zijn, ais alle voorstanders van den socialen vooruitgang, in het defensief gedrongen. Wij moeten verdedigen hetgeen op het gebied van de volkshuisvesting bereikt is en onze kracht in stand houden tot betere tijden, die ongetwijfeld komen» zullen zijn aangebroken.

Het afgelobpen jaaf was voor den Woningwetbouw zeer slecht. De vereenigings- en gemeentebouw, welke sedert 1926 jaarlijks gemiddeld ongeveer 15 % van de woningproductie uitmaakte, daalde in 1933 tot slechts 3.7 %. Er werden slechts 1657 woningen voltooid. De totale woningproductie op nieuw terrein was evenwel niet lager dan gewoonlijk en beliep 44.422 woningen. Gelukkig zijn de uitzichten voor 1934 iets gunstiger, zooals blijkt uit de cijfers der van rijkswege verstrekte voorschotten ingevolge de Woningwet. Terwijl het bedrag der in 1932 toegekende voorschotten slechts ƒ 3.353.000.- beliep, was dit in 1933 ƒ 9.617.000.-. Zijn deze cijfers over het algemeen niet opwekkend, er zijn in den laatsten tijd ook cijfers bekend geworden, die aantoonen, hoe ontzaglijk veel er, dank zij het werk der woninghervormers, in ons land is bereikt. Uit het jongste verslag van den Hoofdinspecteur voor de Volkshuisvesting ontleent spreker enkele treffende getallen, welke konden worden opgesteld aan de hand van de uitkomsten der jongste wonjngteiling. |

Het aantal woningen met vier of meer bewoonde vertrekken, hetwelk in 1899 slechts 23,4 % van den woningvoorraad uitmaakte, was in 1909 gestegen tot 32,1 % en in 1930 tot 62 %. Voor de vier grootste gemeenten alleen waren deze cijfers resp. 31,7 %, 42,8 % en 66,8 %. Stellen we de-grens wat lager en gaan we na hoeveel woningen drie of meer bewoonde vertrekken hadden, dan bleken deze in het geheele land in 1899 te vormen 41 % van den totalen woningvoorraad, in 1909 52 % en in 1930 78 %. Voor de vier grootste gemeenten waren deze cijfers respectievelijk 51,5 % en 81,5 %. _

E)éze cijfers" toonen eetï ongjpoflftketi vooruitgang aan. Zij

wijzen op een winst aan stoffelijke, geestelijke en ethische volkskracht, waarvan de beteekenis niet in cijfers is uit te drukken. Echter de bij de jongste woningtelling verzamelde gegevens wijzen ook uit, dat er in ons land nog veel te doen overblijft. Nagegaan werd n.l. welke woningen, volgens bescheiden maatstaven, onvoldoende slaapruimte boden. Dit bleek het geval te zijn met niet minder dan 204.723 woningen of bijna ii % van den totalen woningvoorraad. Nu zegt weliswaar de Hoofdinspecteur in zijn verslag terecht, dat voor de betrokken gezinnen geen 200.000 nieuwe woningen behoeven te worden gebouwd, omdat velen door opschuiving zouden kunnen worden geholpen, maar hiertegenover merkt hij zelf reeds op, dat financieele bezwaren zich in tal van gevallen tegen deze opschuiving verzetten. Er is dus nog veel werk aan den winkel om de bestaande woningtoestanden te verbeteren, terwijl in verband met de normali woningbehoefte jaarlijks ongeveer 40.000 woningen zullen moetM worden toegwoegd. |

Spreker wijdt "vervolgens enkele woorden aan het verloop van de bouwkosten. Volgens een door den Hoofdinspecteur voor de Volkshuisvesting ingesteld onderzoek heeft het indexcijfer van de stichtingskosten van woningen in ons land het volgende verloop gehad:

1914 100 %

1925 168J „ 1926 „ 1927 163 „ 1928 is9i „

1929 159 » 1930 i6i| „ 1931 151 „ 1932 138 „

1933 123 ,< begin _ 1934 128 „

Ina bouwkosten ziin 3ïis stijgende. De Hoofdinspecteur| merkt op dat gerekend moet worden met een stijging van de materiaalprijzen, van welke sommige abnormaal laag zijn geweest. Aangenomen mag volgens hem worden dat de bouwkosten einde 1932 en begin 1933 het laagst mogelijke peil hadden bereikt. Het laagtepunt kan geacht worden te liggen in November 1932. Het is in dit verband niet van belang ontbloot om erop te wijzen dat de Nationale Woningraad de Regeering voor deze stijging tijdig gewaarschuwd heeft. Op 2 November 1932 hadden voorzitter en secretaris een bespreking met den Minister van Binnenlandsche Zaken. Blijkens het schriftelijk overzicht, hetwelk daarvan op 3 November verscheen, is toen onzerzijds o.a. het volgende gezegd: |

jjMpf (Tpfrpkking tot dit puni (verleening van voorschotten voor woningbouw) wijzen wij zeer nadrukkelijk op het feit, dat de bouwprijzen thans zóó laag zijn, dat met een stijging in de toekomst ernstig rekening moet worden gehouden. De materiaalprijzen zijn in veel gevallen gedaald tot onder het niveau van vóói den oorlog. Zij staan veelal onder kostprijs. De directe oorzaken hiervan kunnen niet als van blijvenden aard worden beschouwd. J

Het zou uiterst jammer zijn, indien van de huidige lage bouwprijzen niet werd geprofiteerd, indien men een herhaling zou krijgen van hetgeen in de oorlogscrisis is gebeurd, dat men n.l. den goedkoopen tijd vrijwel ongebruikt voorbij laat gaan en in den allerduursten tijd noodgedwongen tot geforceerden aanbouw van woningen overgaat. Wij hopen, dat de Regeering door bevordering van den woningbouw het oogenblikkelijke financieele voordeel der lage prijzen voor tientallen jaren zal vastleggen.”

De Regeering heeft helaas niet geluisterd.

Na afloop van het verslagjaar heeft de wijziging van de Womnwet haar beslag gekregen. Onze organisatie heeft zich tegen vele der voorgestelde wijzigingen zoo krachtig mogelijk verzet. Wi; hebben echter niet kunnen verhinderen dat de vvijziging tot stand gekomen is. Maar toch vallen er, mede dank zij onze actie, ten opzichte van de oorspronkelijke Regeeringsvoorstellen een aantal winstpunten te ttoteeren, n.l. de volgende:

a. de aangebrachte wijzigingen hebben door het amendement-Smeenk een tijdelijk karakter gekregen; b. de directe rijksbemoeiing met de gemeentelijke grondpolitiek is geschrapt; • , .

c. 3e raadsbesluiten"tot vooßßiot- en garantieverjeenmg zijn niet rechtstreeks aan het toezicht van den Minister onderworpen; |

d. de annuïteitstermijnen kunnen niet eenzijdig door de Regeering worden gewijzigd;